Uitspraak 201700700/1/A3


Volledige tekst

201700700/1/A3.
Datum uitspraak: 10 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2016 in zaak nr. 16/2073 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2016 heeft de burgemeester het paspoort met het [nummer 1] van [appellante] vervallen verklaard.

Bij besluit van 14 april 2016 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat te
Nieuw-Vennep, en vergezeld door D.J. Doets, tolk, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.P. van der Plaats en D.H. Cuvelier, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. De relevante bepalingen uit de Paspoortwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.

Inleiding

2. De burgemeester heeft op 15 januari 2015 aan [appellante] het paspoort met het [nummer 1] verstrekt. Bij de aanvraag van het paspoort heeft [appellante] een paspoort overgelegd met het [nummer 2], afgegeven door de burgemeester op 24 december 2012. Omdat dit paspoort donkere verkleuringen vertoonde, waardoor een deel van het paspoort is beschadigd en onleesbaar is geworden, heeft de burgemeester de Koninklijke Marechaussee bij brief van 26 januari 2015 verzocht het paspoort te beoordelen.

Een documentdeskundige van de Koninklijke Marechaussee heeft op 30 januari 2015 een rapport van bevindingen opgesteld en aan de burgemeester toegezonden. In het rapport is vermeld dat alle visumbladzijden van het paspoort zijn voorzien van donkere verkleuringen. Van meerdere stempelafdrukken van de immigratieautoriteiten van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten zijn data beschadigd. Door de beschadigingen aan de data van genoemde stempelafdrukken zijn door bevoegde autoriteiten gestelde aantekeningen aan het oog onttrokken. Door deze beschadigingen kan niet meer worden vastgesteld welke data hier hebben gestaan. Het paspoort is derhalve vervalst. Uit kennis en ervaring is bekend dat data in stempelafdrukken worden beschadigd om een reisverleden te maskeren danwel te verhullen, aldus de documentdeskundige.

Bij brief van 15 juni 2015 heeft de burgemeester de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van het rapport van bevindingen op de hoogte gesteld. Bij brief van 30 juni 2015 heeft de minister aan [appellante] medegedeeld dat haar personalia in het Register Paspoortsignaleringen (hierna: Register) zijn opgenomen en dat aan die opneming artikel 25 gelezen in verbinding met artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet ten grondslag ligt.

[appellante] heeft op verzoek van de burgemeester het paspoort met [nummer 1] op 21 augustus 2015 ingeleverd. Bij brief van 11 september 2015 heeft de burgemeester [appellante] medegedeeld voornemens te zijn het verstrekte paspoort vervallen te verklaren. Daarbij is medegedeeld dat zij binnen twee weken een verzoek kan indienen om het besluit tot vervallenverklaring acht weken uit te stellen. Deze periode is bedoeld om haar de gelegenheid te geven in overleg te treden met de minister en mogelijk tot overeenstemming te komen om de signalering in het Register in te trekken, danwel de signalering te handhaven maar haar de mogelijkheid te geven een paspoort te verkrijgen waarvan de geldigheidsduur dan wel de territoriale geldigheid beperkt is.

Op 11 november 2015 heeft de minister [appellante] medegedeeld dat niet tot overeenstemming is gekomen, omdat het gegronde vermoeden bestaat dat zij handelingen heeft verricht die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad en dit vermoeden niet is weggenomen. Het door [appellante] aangevoerde zwaarwegend belang om haar zieke moeder in Egypte te kunnen bezoeken, is niet voldoende onderbouwd, aldus de minister.

Besluitvorming burgemeester

3. De burgemeester heeft bij besluit van 4 januari 2016 het paspoort met [nummer 1] vervallen verklaard en dit besluit in bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften van 11 april 2016, gehandhaafd. Aan de vervallenverklaring is ten grondslag gelegd dat [appellante] onzorgvuldig met het paspoort is omgegaan en dat uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat het paspoort is vervalst. Hierdoor bestaat een gegrond vermoeden dat [appellante] handelingen heeft verricht die het vertrouwen in het reisdocument hebben geschaad als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet. Dat [appellante] niet eerder op deze wijze een paspoort heeft beschadigd en dat het niet hebben van een Nederlands paspoort een ernstige inbreuk is op haar privéleven vormen geen aanleiding om het ingenomen paspoort alsnog aan haar uit te reiken, omdat het algemeen belang van bescherming van het paspoort als reisdocument en als identificatiedocument volgens de burgemeester zwaarder weegt dan de door [appellante] genoemde belangen, zoals het kunnen bezoeken van haar zieke moeder in Egypte. De burgemeester heeft daarbij in aanmerking genomen dat de mogelijkheid bestaat [appellante] een paspoort met een beperkte geldigheid te verstrekken, zodat zij bij zwaarwegende omstandigheden haar familie in Egypte kan bezoeken.

Hogerberoepsgronden [appellante]

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester ervan heeft mogen uitgaan dat het gegronde vermoeden bestaat dat dat zij handelingen zou hebben verricht die het vertrouwen in het reisdocument hebben geschaad. Zij voert daartoe aan dat de burgemeester niet heeft aangetoond welke handelingen zij dan zou hebben verricht. Volgens [appellante] zijn de beschadigingen aan het paspoort veroorzaakt door een ongeluk met een kopje koffie. Een dergelijk ongeluk kan niet worden aangemerkt als een handeling als vorenbedoeld, aldus [appellante].

4.1. De burgemeester heeft aan zijn standpunt dat [appellante] handelingen heeft verricht die het vertrouwen in het reisdocument hebben geschaad het rapport van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee ten grondslag gelegd waarin concreet is gemotiveerd dat het paspoort is vervalst. Zoals in overweging 2 is weergegeven, is in het rapport vermeld dat alle visumbladzijden van het paspoort zijn voorzien van donkere verkleuringen, dat van meerdere stempelafdrukken van de immigratieautoriteiten van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten data zijn beschadigd en dat door de beschadigingen aan de data van genoemde stempelafdrukken de door bevoegde autoriteiten gestelde aantekeningen aan het oog zijn onttrokken, waardoor niet meer kan worden vastgesteld welke data hier hebben gestaan. In het rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen verkleuringen in de visumbladzijden en schutbladen en beschadigingen aan het basispapier. De stelling van [appellante] dat de burgemeester niet heeft aangetoond welke handelingen zij zou hebben verricht, mist dan ook feitelijke grondslag.

Het is voorts aan [appellante] om aannemelijk te maken dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Dat heeft zij niet gedaan. Dat de beschadigingen aan het paspoort zijn veroorzaakt door een ongeluk met een kopje koffie is door [appellante] niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling daartoe is onvoldoende.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de burgemeester op basis van het rapport van bevindingen ervan heeft mogen uitgaan dat het gegronde vermoeden bestaat dat [appellante] handelingen heeft verricht met betrekking tot het paspoort die het vertrouwen in het reisdocument hebben geschaad, als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet.

Het betoog faalt.

5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt nu de opgelegde maatregel in geen verhouding staat tot het beschadigen van het paspoort. In dat verband heeft [appellante] ter zitting van de Afdeling er onder meer op gewezen dat de minister bij brief van 5 juli 2017 aan haar heeft medegedeeld dat de opname van haar personalia in het Register wordt gehandhaafd. Zij vraagt zich af of de Paspoortwet hiervoor een wettelijke grondslag biedt.

5.1. Nu het gegronde vermoeden bestaat dat [appellante] handelingen heeft verricht met betrekking tot het paspoort die het vertrouwen in het reisdocument hebben geschaad, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het algemeen belang van bescherming van het paspoort als reisdocument en als identificatiedocument zwaarder weegt dan de door [appellante] genoemde belangen, zoals het kunnen bezoeken van haar familie in Egypte. Hierbij heeft de burgemeester in aanmerking mogen nemen dat de familieleden van [appellante] haar desgewenst in Nederland kunnen bezoeken en dat de mogelijkheid bestaat [appellante] een paspoort met een beperkte geldigheid te verstrekken, zodat zij bij zwaarwegende omstandigheden haar familie in Egypte kan bezoeken. Voorts heeft de burgemeester daarbij mede gelet op de tekst van artikel 25 van de Paspoortwet in aanmerking mogen nemen dat [appellante] in beginsel na een termijn van twee jaar wederom in aanmerking voor een paspoort kan komen. Aan de recente mededeling van de minister aan [appellante] dat haar personalia in het Register blijven gehandhaafd, komt in deze zaak geen betekenis nu deze mededeling dateert van na het besluit op bezwaar. De vraag of de Paspoortwet een wettelijke grondslag biedt om een signalering in het Register te handhaven, ligt hier niet voor.

Het betoog faalt.

6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vervallenverklaring van het paspoort niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Zij voert daartoe aan dat vervallenverklaring niet nodig is voor de bescherming van een democratische samenleving. Voorts kan zij door de vervallenverklaring niet buiten Europa reizen om haar familie in Egypte te bezoeken, aldus [appellante].

6.1. Zo de vervallenverklaring van het paspoort als een inmenging in haar familieleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, kan worden aangemerkt, is die inmenging ingevolge het tweede lid van dat artikel toegestaan. Zij vindt haar grondslag in de Paspoortwet. Zij is bovendien noodzakelijk te achten in het belang van de bescherming van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten. Daartoe wordt mede in aanmerking genomen dat de vervallenverklaring is gebaseerd op het gegronde vermoeden dat [appellante] handelingen heeft verricht die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad. Niet is gebleken dat het voor [appellante] niet mogelijk is om familieleven met haar familie in Egypte te hebben. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat die familieleden haar desgewenst in Nederland kunnen bezoeken en dat de mogelijkheid bestaat [appellante] een paspoort met een beperkte geldigheid te verstrekken, zodat zij bij zwaarwegende omstandigheden haar familie in Egypte kan bezoeken. Ter zitting van de Afdeling is overigens gebleken dat [appellante] niet van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.

De conclusie is dat de burgemeester met de vervallenverklaring het recht van [appellante] op eerbiediging van haar familieleven niet heeft geschonden. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Steendijk w.g. Soffner
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018

818.


BIJLAGE

EVRM

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Paspoortwet

Artikel 24

Weigering of vervallenverklaring kan geschieden op verzoek van Onze Minister die het aangaat, onderscheidenlijk een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit die het aangaat, indien:

a. […]

b. het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon handelingen heeft verricht of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad of zullen schaden dan wel opzettelijk een ander in de gelegenheid heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten met of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument.

Artikel 25

1. De autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24, richten het verzoek tot weigering onderscheidenlijk vervallenverklaring onder vermelding van de bezwaren die tegen een persoon bestaan en de gronden die hebben geleid tot het vermoeden, bedoeld in de artikelen 18, 20 tot en met 23a en 24, aan Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur.

2. Indien deze gronden zijn vervallen, geeft de autoriteit die een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur, daarvan onverwijld kennis. De Gouverneur draagt zorg, dat de aan hem gedane mededeling dat de gronden zijn vervallen, onverwijld ter kennis komt van Onze Minister.

3. Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur vermeldt, indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de voorwaarden van een van de artikelen 18 tot en met 24, de persoon op wie het verzoek betrekking heeft dan wel de persoon ten aanzien van wie bij hem, onderscheidenlijk de Gouverneur, gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan, in een door Onze Minister bij te houden register. In dat geval vermeldt dit register geen andere gegevens van de betrokken persoon dan die, bedoeld in artikel 3, vanwege welke autoriteit, krachtens welke bepaling van paragraaf 1 van dit hoofdstuk en om welke reden de betrokken persoon in het register is vermeld, alsmede de datum van vermelding in het register.

4. Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur, deelt de autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken dan wel in te houden, mede, aan welke personen die ingevolge het bepaalde in het derde lid in het register zijn vermeld, een reisdocument kan worden geweigerd, moet worden geweigerd, dan wel van wie het reisdocument moet worden ingehouden. De autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken dan wel in te houden, houden een administratie bij van de mededelingen die zij op grond van de vorige volzin ontvangen.

5. Onze Minister verwijdert onverwijld een vermelding als bedoeld in het derde lid uit het register, indien hij een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft ontvangen of indien twee jaar nadat een verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan een zodanige kennisgeving niet is ontvangen, dan wel zodra de gronden ten aanzien van de betrokken personen bij Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur niet meer bestaan. Hij geeft daarvan terstond kennis aan de autoriteiten aan wie hij de mededeling als bedoeld in het vierde lid heeft gedaan. Deze autoriteiten verwijderen terstond nadat zij een kennisgeving als bedoeld in de vorige volzin hebben ontvangen de vermelding uit de administratie, bedoeld in het vierde lid.