Uitspraak 201602264/2/R3


Volledige tekst

201602264/2/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker] en anderen, wonend te Hasselt, gemeente Zwartewaterland,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "N331 Hasselt" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Bij uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3345 heeft de Afdeling onder meer de raad opgedragen de in de uitspraak genoemde gebreken te herstellen.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [persoon A] en [persoon B], en de raad, vertegenwoordigd door A.J. Boers en D. van der Zwaag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Overijssel, vertegenwoordigd door ing. E. Uiterwijk en ing. A.L. Bergsma-Middeljans, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de aanleg van twee rotondes op de N331 in Hasselt. [verzoeker] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied.

2. In de uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3345, heeft de Afdeling twee gebreken geconstateerd. De Afdeling heeft de raad met toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus opgedragen deze gebreken te herstellen. De Afdeling heeft het bestemmingsplan in die uitspraak niet geschorst, zodat het nog steeds geldt.

3. [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht het plan alsnog te schorsen omdat reeds met werkzaamheden is begonnen.

Ontvankelijkheid

4. Nu de Afdeling onder rechtsoverwegingen 10 en 11.1 van voornoemde uitspraak van 6 december 2017 heeft overwogen dat [persoon C], [persoon A] en [persoon B] geen belanghebbenden zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek, voor zover door hen ingesteld, niet-ontvankelijk te verklaren.

Beoordeling van het verzoek

5. Zoals ook blijkt uit het projectplan voor fase 0, bestaan de werkzaamheden tussen november 2017 en maart 2018 uit het voorbelasten van het toekomstige wegprofiel, het aanbrengen van een zandlichaam en de aanvoer van grote hoeveelheden zand. Vanaf maart 2018 zal volgens de planning worden begonnen met fase 1. In deze fase vinden daadwerkelijke veranderingen aan de weg plaats, zoals de aanleg van een rotonde, een parallelweg en een fietspad. Het is de planning om eind oktober 2018 klaar te zijn met alle werkzaamheden en de reconstructie van dit gedeelte van de N331 te voltooien.

6. [verzoeker] en anderen vrezen dat de raad als gevolg van deze werkzaamheden niet kan voldoen aan de eerste opdracht die de Afdeling onder rechtsoverweging 52, onder a, van de tussenuitspraak heeft gegeven.

6.1. Onder rechtsoverweging 52, onder a, van de tussenuitspraak staat:

"(…) De raad dient: zich met inachtneming van overweging 32.2 van deze uitspraak met behulp van geluidsmetingen een oordeel te vormen over de mate van hinder van laagfrequent geluid als gevolg van de aanstotingen van de voegovergangen in de brug over het Zwarte Water in de huidige situatie en vervolgens te onderzoeken of de als gevolg van het plan verwachte verschuiving van een deel van het verkeer van de Zwartewaterweg naar de N331 invloed heeft op de mate waarin hinder van laagfrequent geluid van de voegovergangen optreedt.

Bij de beoordeling van de plansituatie zou de raad bijvoorbeeld nader inzichtelijk kunnen maken wat de verkeersintensiteit en het aandeel van de verschillende typen verkeer daarin op de Zwartewaterweg bedraagt in de huidige situatie en wat gelet daarop de exacte omvang is van de als gevolg van het plan verwachte verplaatsing van een deel van het verkeer van de Zwartewaterweg naar de N331. De Afdeling wijst in dit verband op de stelling van de raad tijdens de tweede zitting dat in de gehanteerde verkeerscijfers voor het aantal vrachtwagenbewegingen op de Zwartewaterweg reeds is uitgegaan van een 'worst-case'-scenario. Voorts zou de raad bij zijn beoordeling van de plansituatie bijvoorbeeld nader inzichtelijk kunnen maken wat in de praktijk het snelheidsverschil bedraagt tussen het verkeer op de Zwartewaterweg en de N331, om zo nader te kunnen beoordelen of het verkeer op de N331 de voegovergangen daadwerkelijk harder aanstoot dan het verkeer op de Zwartewaterweg en wat het effect hiervan is op het laagfrequent geluid. Indien uit het nadere onderzoek blijkt dat als gevolg van het plan meer hinder van laagfrequent geluid optreedt, dient de raad te beoordelen of deze toename uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Indien dat niet het geval is, dient de raad in samenspraak met het college van gedeputeerde staten toe te lichten welke maatregelen zullen worden genomen om het voegengeluid te reduceren, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een ander besluit;"

6.2. Ter zitting hebben de raad en het college toegelicht dat direct na de tussenuitspraak stappen zijn gezet om aan de opdracht van de Afdeling te voldoen. Inmiddels zijn de eerste contacten gelegd met een gerenommeerd onderzoeksbureau om de geluidmetingen te verrichten. Het college verwacht van dit bureau een dezer dagen een onderzoeksvoorstel en verwacht de opdracht begin januari 2018 aan dit bureau te kunnen verstrekken. De raad en het college voorzien dat nog voor maart 2018, en dus gedurende fase 0, de geluidmetingen kunnen worden uitgevoerd en de conclusies van die metingen in een rapport kunnen worden neergelegd. Ter zitting heeft het college verklaard het rapport onverwijld door te sturen aan [verzoeker] en anderen en de raad. Verder heeft de raad ter zitting toegezegd zo snel mogelijk een standpunt in te nemen over de conclusies in dat rapport en daarover te besluiten. De raad heeft daarbij opgemerkt dat de raadsverkiezingen en het vergaderschema van de raad geen vertraging zullen opleveren in deze besluitvorming.

6.3. Ter zitting heeft het college stellig verklaard dat de werkzaamheden gedurende fase 0 niet in de weg staan aan het uitvoeren van de opdracht van de Afdeling. Om het laagfrequent geluid als gevolg van de aanstotingen van de voegovergangen in de brug in de situatie ten tijde van de tussenuitspraak te kunnen meten, is het volgens het college belangrijk dat tijdens de metingen voldoende verkeer en verschillende typen vrachtverkeer en personenauto’s over de brug rijden met een snelheid van 80 km/h. Volgens het college is deze situatie te realiseren, ondanks de werkzaamheden die nu plaatsvinden. De omstandigheid dat de totale verkeersstroom over de brug niet helemaal gelijk zou kunnen blijken te zijn aan de verkeersstroom in de situatie ten tijde van de tussenuitspraak, verhindert volgens het college niet dat het laagfrequente geluid in de situatie ten tijde van de tussenuitspraak met behulp van metingen in beeld wordt gebracht. [verzoeker] en anderen hebben ter zitting verklaard dat zij vanwege gebrek aan technische expertise niet goed kunnen inschatten of de opdracht van de Afdeling met betrekking tot het laagfrequent geluid daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Ter zitting is vast komen te staan dat, indien de raad op basis van de bevindingen uit het nog op te stellen akoestisch rapport tot de conclusie komt dat geluidreducerende maatregelen aan de brug moeten worden getroffen, deze maatregelen te allen tijde kunnen worden getroffen, ook nog als de reconstructie al is afgerond.

6.4. Onder deze omstandigheden, waarin het college en de raad stellig verklaren dat de geluidmetingen in de komende maanden kunnen en zullen worden uitgevoerd om het laagfrequent geluid als gevolg van de aanstotingen van de voegovergangen in de brug te onderzoeken, overeenkomstig de situatie ten tijde van de tussenuitspraak, en pas daarna aan fase 1 wordt begonnen, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

6.5. De voorzieningenrechter merkt ter voorlichting van partijen nog op dat het [verzoeker] en anderen vrij staat opnieuw om een voorlopige voorziening te verzoeken, bijvoorbeeld bij het uitblijven van tijdige geluidmetingen en/of een akoestisch rapport terzake, of indien uit de bevindingen van het rapport blijkt dat de geluidmetingen vanwege de werkzaamheden in fase 0 toch niet goed zijn uitgevoerd. De raad dient er verder rekening mee te houden dat, indien blijkt dat niet meer aan de opdracht van de Afdeling kan worden voldaan, het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in de einduitspraak kan worden vernietigd.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren en, voor zover ontvankelijk, af te wijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het verzoek van F. [verzoeker] en anderen, voor zover ingesteld door [persoon C], [persoon A] en [persoon B], niet-ontvankelijk;

II. wijst het verzoek, voor zover ontvankelijk, af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.

w.g. Michiels w.g. Zweistra-Immink
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017

813.