Uitspraak 201706325/2/R6


Volledige tekst

201706325/2/R6.
Datum uitspraak: 21 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Wijkraad Stevenshof en andere, gevestigd te Leiden,
verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 heeft het college aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 8.971 bomen langs de Rijkswegen A4 en A44, Hofvlietweg en Oostvlietpolder.

Tegen dit besluit hebben Wijkraad Stevenshof en andere beroep ingesteld.
Wijkraad Stevenshof en andere hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 augustus 2017, waar Wijkraad Stevenshof en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij en ir. M. Boutkan, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door ir. C.F. Bakker, F.H.A. Cammaert en I.E. Verhoeven, bijgestaan door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en Comol5, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Wijkraad Stevenshof en andere hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het bestreden besluit voor zover dit ziet op het kappen van bomen in en om de Stevenshof, met inbegrip van het zogenoemde Buizerdbosje.

Procedureel

3. Wijkraad Stevenshof en andere betogen onder meer dat het college het ontwerp van het bestreden besluit niet op de juiste wijze ter inzage heeft gelegd. Daartoe hebben zij gesteld dat het ontwerp en de bijbehorende stukken niet in papieren vorm ter inzage lagen op de inzagetafels van de fysieke bezoekadressen die zijn vermeld in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp. Voorts waren het ontwerp en de bijbehorende stukken volgens hen slechts met moeite op de gemeentelijke website te vinden.

3.1. Het college heeft gesteld dat het ontwerp en de bijbehorende stukken op de fysieke bezoekadressen weliswaar niet op de zogenoemde inzagetafels lagen, maar dat deze stukken op verzoek terstond konden worden ingezien op de daar aanwezige computers en dat desgewenst de mogelijkheid bestond om van die stukken papieren afdrukken te maken.

3.2. Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage."

Artikel 3:12, eerste lid, luidt: "Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud."

Het derde lid van dat artikel, aanhef en onder a, luidt: "In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen."

3.3. In de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestreden besluit is vermeld dat het ontwerp en de bijbehorende stukken ter inzage liggen bij de gemeente Leiden in het Stadsbouwhuis en het Stadhuis. Voorts is daarin vermeld dat de stukken daarnaast digitaal raadpleegbaar zijn op de gemeentelijke website.

3.4. Het verzoek stelt de vraag aan de orde of de wijze van terinzagelegging op de fysieke bezoekadressen voldoet aan artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het ontwerp van het bestreden besluit en de bijbehorende stukken in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet ter inzage hebben gelegen. Daartoe is van belang dat artikel 3:11 van de Awb niet verplicht tot het in papieren vorm ter inzage liggen van het ontwerp en de bijbehorende stukken op fysieke bezoekadressen. Ook indien het ontwerp en de bijbehorende stukken na een ter plaatse gedaan verzoek terstond kunnen worden ingezien op een daar aanwezige computer, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van het ter inzage liggen van die stukken. Uit het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat aan een op die fysieke bezoekadressen gedaan verzoek om de stukken te mogen inzien, geen medewerking is verleend. De persoon die namens Wijkraad Stevenshof deze adressen heeft bezocht, heeft ter zitting verklaard een dergelijk verzoek niet te hebben gedaan.

De omstandigheid dat het ontwerp en de bijbehorende stukken op de gemeentelijke website slechts met moeite te vinden waren, doet er niet aan af dat die stukken op die website stonden en dus geraadpleegd konden worden.

Inhoudelijk

4. Wijkraad Stevenshof en andere betogen dat in het bestreden besluit in strijd met artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Bomenverordening 2015 van de gemeente Leiden (hierna: de Bomenverordening) niet is vermeld welke alternatieven voor het kappen zijn onderzocht en waarom die niet voldeden. Volgens Wijkraad Stevenshof en andere had het college per boom moeten aangegeven waarom het kappen daarvan noodzakelijk is.

4.1. Het college betoogt dat de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende is onderzocht en dat dus aan artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Bomenverordening is voldaan.

4.2. Artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Bomenverordening luidt: "Een vergunning voor het vellen kan worden verleend indien wordt voldaan aan een of meer van de navolgende criteria: de alternatieven inzake behoud zijn onderzocht en gebleken is dat alternatieven voor het vellen niet aanwezig zijn."

4.3. In het bestreden besluit is vermeld dat de bomen dienen te worden gekapt om uitvoering te kunnen geven aan de realisering van de RijnlandRoute, waarvan het tracé planologisch is vastgesteld in het provinciale inpassingsplan "RijnlandRoute" en de tracébesluiten "Tracébesluit A4 RijnlandRoute" en "Tracébesluit A44 Rijnlandroute". Voorts is vermeld dat in de bij de aanvraag gevoegde beoordeling met betrekking tot de verplantbaarheid van de te kappen bomen is aangegeven dat er 35 bomen in aanmerking komen voor verplanting.

4.4. Bij de aanvraag om vergunning is het rapport "Beoordeling van de verplantbaarheid van te kappen bomen binnen het hoofdcontract van project RijnlandRoute, gemeente Leiden, provincie Zuid-Holland" van juli 2016 van BoomOntzorging.com gevoegd. In bijlage 2 bij dit rapport bevinden zich locatiekaarten van advies- en ingenieursbureau Tauw waarop de te kappen bomen, boomrijen en bosarealen (de laatste twee met vermelding van het aantal bomen) zijn aangegeven alsmede de gronden waarvoor het provinciale inpassingsplan en de tracébesluiten zijn vastgesteld. Bij de beoordeling van de herplantbaarheid van bomen is deze inventarisatie van te kappen bomen als uitgangspunt genomen.

4.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op grond van de inventarisatie van te kappen bomen, zoals weergegeven op de locatiekaarten van advies- en ingenieursbureau Tauw, alsmede op grond van de opgestelde documenten over de herplantbaarheid van bomen op goede gronden op het standpunt gesteld dat alternatieven inzake behoud zijn onderzocht en dat alternatieven voor het vellen van de bomen waarop het bestreden besluit ziet, niet aanwezig zijn. Het college hoefde in zijn besluit niet per boom aan te geven waarom alternatieven voor het vellen niet aanwezig zijn. Artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Bomenverordening stond dan ook niet in de weg aan vergunningverlening.

5. In hetgeen Wijkraad Stevenshof en andere voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Lap
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2017

288.