Uitspraak 201701725/2/R2


Volledige tekst

201701725/2/R2.
Datum uitspraak: 12 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

Palletcentrale Groep B.V., gevestigd te Klundert, gemeente Moerdijk en andere, verzoekers,

en

de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Industrieterrein Moerdijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer Palletcentrale en andere beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en N.V. Nuon Energy (hierna: Nuon) hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2017, waar Palletcentrale en andere, vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door R. Raat, en bijgestaan door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen Nuon, vertegenwoordigd door mr. R.G.M. van Ekdom, en eveneens bijgestaan door mr. M.M. Kaajan, voornoemd.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in zeven windturbines in het westelijk en zuidoostelijk deel van het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk.

3. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met het plan en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. In dit verband wijzen zij er op dat er op 3 maart 2017 reeds een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend voor de windturbines, waartegen zij bezwaar hebben gemaakt. Als het plan niet wordt geschorst, zal dit volgens verzoekers het toetsingskader vormen bij het nog te nemen besluit op bezwaar.

Ter zitting hebben zij hun verzoek beperkt tot de gestelde aantasting van de mogelijkheden op hun bedrijfspercelen, zodat hun beroepsgronden over artikel 2.4, tweede lid, en artikel 2.5 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening en over artikel 4.10 van de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant in deze procedure niet aan de orde komen.

4. Palletcentrale en andere betogen dat het plan de gebruiks-, bouw- en uitbreidingsmogelijkheden op hun bedrijfsgronden ernstig beperkt, nu dit tot gevolg heeft dat op de gronden met de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" geen kwetsbare objecten meer mogen worden gebouwd.

5. Artikel 1.30 (kwetsbaar object) van de planregels luidt:

"kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub I van het Besluit externe veiligheid inrichtingen."

Artikel 5.3 (veiligheidszone - windturbine - 1) luidt:

"a. Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 1" mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid (Bevi) worden gebouwd;

b. De maximale bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 1" mag in afwijking van hetgeen bepaald in hoofdstuk 2 niet meer bedragen dan 20 meter met uitzondering van de windturbines."

Artikel 5.4 (veiligheidszone -windturbine - 2) luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden gebouwd."

Artikel 1, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi), voor zover hier relevant, luidt:

"In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

b. beperkt kwetsbaar object:

(…);

g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel I, onder c, vallen;

l. kwetsbaar object:

(…);

c. gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:

1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object of

2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd."

6. De voorzieningenrechter stelt vast dat op de bedrijfsgronden van Palletcentrale en andere deels de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" is toegekend, hetgeen met zich brengt dat ter plaatse geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd. Beperkt kwetsbare objecten zijn hier op grond van het plan wel toegestaan. Hoewel de raad zich in de nota van zienswijzen ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op grond van het voorontwerp van het bestemmingsplan "Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk" de bouw van kwetsbare objecten ook al is uitgesloten, zodat van een beperking door het onderhavige plan geen sprake is, ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op het nadere standpunt van de raad over het geldende plan voor de bedrijfsgronden en op artikel 6:22 van de Awb, hierin geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat vast is komen te staan dat verzoekers thans geen kwetsbare objecten op hun bedrijfsgronden hebben. Verder is niet in geschil dat in het vigerende plan hun bedrijfsgronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B1" hebben, op grond waarvan ter plaatse industriële en ambachtelijke bedrijven, voorkomende in de categorieën 3 en 4 van de bedrijvenlijst zijn toegestaan. Nog daargelaten of deze bestemming de vestiging van kwetsbare objecten, in de vorm van gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, wel mogelijk maakt, hebben verzoekers desgevraagd aangegeven geen concrete plannen te hebben voor de bouw van dergelijke gebouwen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het uitsluiten van de mogelijkheid om kwetsbare objecten te bouwen, gelet op de aard van de bedrijven van verzoekers, tot een onaanvaardbare aantasting van hun bedrijfsvoering en -mogelijkheden zou leiden. Ook ter zitting is immers niet gebleken dat de bedrijven, die zich bezig houden met de productie van, handel in, of verhuur van pallets of steigers en dergelijke, voor hun bedrijfsvoering moeten beschikken over (bedrijfs)gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn.

Conclusie

7. Het verzoek wordt afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.

w.g. Hagen w.g. Kegge
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2017

459.