Uitspraak 201506182/3/R1


Volledige tekst

201506182/3/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Schoorl, gemeente Bergen,
2. [appellant sub 2], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

en

de raad van de gemeente Bergen (NH),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "1e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.A. Aartse Tuijn, advocaat te Alkmaar, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.Th. van Oostrum, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink en drs. L.T.M. Kok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1304 (201506182/1/R1) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 29 september 2016 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het plan gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Algemeen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 25 juni 2015 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel voor de gronden van [appellant sub 1] aan de [locatie 2] te Schoorl met de bestemming "Wonen-2 (W-2)".

Gelet daarop is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 25 juni 2015 gegrond en dient dit besluit in zoverre te worden vernietigd.

4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen onder 7.5 tot en met 7.5.2 is overwogen te voorzien in de bestaande veeschuur met een bebouwd oppervlak van 384 m2 en het staartstuk van de stolp met een bebouwd oppervlak van 123 m2;

- met inachtneming van hetgeen onder 7.6 is overwogen te voorzien in een passende regeling voor het gebruik van de gronden van [appellant sub 1] voor het stallen en fokken van paarden als hobbyboer.

5. Bij het herstelbesluit heeft de raad het bestemmingsplan "1e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" naar aanleiding van de tussenuitspraak gewijzigd vastgesteld. Op de verbeelding is aan de gronden van [appellant sub 1] met de bestemming "Wonen-2 (W-2)" de aanduiding "C" toegevoegd. Voorts zijn wat betreft de regeling voor de bestemming "Wonen-2 (W2)" in artikel 22 van de planvoorschriften de volgende artikelonderdelen gewijzigd dan wel toegevoegd:

- lid 1, onder b: "het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten door hobbyboeren;"

- lid 4, onder q: "in afwijking van het bepaalde onder sub l, m en n mag de oppervlakte van aan‐ en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding (C) ten hoogste 507 m² bedragen;".

Zie de bijlage bij deze uitspraak voor de andere relevante planvoorschriften.

6. Het besluit van 26 november 2014 is gezien artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, mede onderwerp van het geding.

7. Voor zover [appellant sub 1] aangeeft dat het herstelbesluit nog niet is uitgewerkt in een verbeelding overweegt de Afdeling dat de verbeelding is gepubliceerd op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] betoogt dat het staartstuk van de stolp ten onrechte is bestemd als bijgebouw. Volgens hem dient het staartstuk te worden bestemd als onderdeel van het hoofdgebouw. Als dat niet mogelijk is, dan wenst hij in elk geval een bestemming als aan- of uitbouw in plaats van als bijgebouw.

8.1. In de tussenuitspraak onder 7.5.2 en 15 heeft de Afdeling de raad opgedragen om, gelet op de oppervlakte van het staartstuk van de stolp van 123 m2, hetzij te voorzien in 507 m2 aan bijgebouwen, hetzij het staartstuk als onderdeel van het hoofdgebouw te bestemmen.

8.2. Waar in de tussenuitspraak 'bijgebouwen' staat, zijn ook aan- en uitbouwen bedoeld. Gelet op de aanduiding "C" en artikel 22, vierde lid, onder q, van de planvoorschriften zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, heeft de raad voorzien in het staartstuk als aan- of uitbouw of als bijgebouw. Hiermee is het staartstuk ook als aan- of uitbouw toegestaan.

8.3. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de planvoorschriften wordt onder een aan- en uitbouw verstaan een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

8.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 11 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3608, onderscheidt een aan- of uitbouw zich van het hoofdgebouw waartoe het behoort doordat het in bouwkundig opzicht herkenbaar is als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw, waarmee het functioneel is verbonden. Hieruit volgt dat de frase 'een aan een hoofdgebouw aangebouwd deel van het gebouw' uit artikel 1, derde lid, van de planvoorschriften niet dient te worden gelezen als een deel van het gebouw dat nieuwer is dan het hoofdgebouw. De omstandigheid dat het staartstuk van oorsprong bij de stolp hoorde brengt derhalve op zichzelf niet met zich dat het staartstuk moet worden aangemerkt als deel van het hoofdgebouw.

Gelet op het vorenstaande en de architectonische uitstraling van het staartstuk, waaronder de lagere bouwhoogte en het gedeeltelijk andere materiaalgebruik, heeft de raad in redelijkheid het staartstuk als aan- of uitbouw kunnen bestemmen. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 1] betoogt dat is voorzien in een te kleine maximale oppervlakte van het hoofdgebouw van 200 m2. Reeds zonder het staartstuk is de stolp ongeveer 280 m2 groot.

9.1. In de huidige procedure na de tussenuitspraak staat ter beoordeling of de raad de door de Afdeling geconstateerde gebreken heeft hersteld. Gelet op het belang van een
efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat dergelijke gronden, zoals deze na de tussenuitspraak door [appellant sub 1] aangevoerde grond, in het navolgende buiten inhoudelijke bespreking blijven.

10. [appellant sub 1] betoogt dat het stallen van paarden ten onrechte afhankelijk is gesteld van de status als hobbyboer.

10.1. In de tussenuitspraak onder 7.6 en 15 heeft de Afdeling de raad opgedragen om te voorzien in een passende regeling voor het gebruik van de gronden van [appellant sub 1] voor het stallen en fokken van paarden als hobbyboer. Deze opdracht was gegeven tegen de achtergrond dat de raad in redelijkheid het door [appellant sub 1] gewenste bedrijfsmatige gebruik heeft kunnen uitsluiten. Hiervoor wordt verwezen naar de tussenuitspraak onder 7.5.1 en de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5204, onder 2.22.6.

Gelet op artikel 22, eerste lid, onder b, en het elfde lid, onder b, sub 1, van de planvoorschriften zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, heeft de raad aan die opdracht voldaan.

10.2. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde. Derhalve wordt van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel uitgegaan. Het betoog dat het stallen van paarden ten onrechte afhankelijk is gesteld van de status als hobbyboer behoeft derhalve geen bespreking.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit ongegrond.

12. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant sub 1].

Het beroep van [appellant sub 2]

13. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 25 juni 2015 is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-2 (W 2)" en de aanduiding "recreatiewoning (rw)" voor het perceel [locatie 1] te Schoorl.

Gelet daarop is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 juni 2015 gegrond en dient dit besluit in zoverre te worden vernietigd.

14. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 13.4 tot en met 13.7 is overwogen de keuze voor persoonsgebonden overgangsrecht alsnog te motiveren, dan wel te voorzien in een uitsterfregeling of een andere passende regeling voor de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] te Schoorl.

15. Bij het herstelbesluit heeft de raad het bestemmingsplan "1e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" naar aanleiding van de tussenuitspraak gewijzigd vastgesteld. Op de verbeelding is aan de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] te Schoorl de aanduiding "permanent wonen (pw)" toegevoegd. Voorts is artikel 22, lid 11, onder e, van de planvoorschriften gewijzigd vastgesteld zoals vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.

16. [appellant sub 2] heeft in zijn zienswijze verklaard dat hij zich met het nieuwe besluit van 29 september 2016 kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] geacht worden te zijn ingetrokken.

17. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant sub 2].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" gegrond;

II. vernietigt het besluit van 25 juni 2015 voor zover het betreft:

a. het plandeel voor de gronden van [appellant sub 1] aan de [locatie 2] te Schoorl met de bestemming "Wonen-2 (W-2)";

b. het plandeel met de bestemming "Wonen-2 (W 2)" en de aanduiding "recreatiewoning (rw)" voor het perceel [locatie 1] te Schoorl;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 29 september 2016 tot vaststelling van het herstelbesluit ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:

a. aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] tot een bedrag van € 1240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. aan [appellant sub 2] tot een bedrag van € 1240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

a. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Hupkes
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017

635.


BIJLAGE

Het bestemmingsplan "Schoorl Kernen en Buurtschappen" uit 2009

Artikel 1 Begripsbepalingen

3. aan- en uitbouw: een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

24. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond met inbegrip van gronden met de bestemming Tuin (T), waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten dan wel een op de plankaart als zodanig aangegeven stuk grond.

42. hobbyboer: een agrarische activiteit die niet de omvang heeft van een volledige arbeidskracht, maar waarbij wel sprake is van ten minste 1,5 ha grond direct aansluitend aan het woonperceel en van 4 Nederlandse grootte eenheid (nge).

Artikel 11 Groen (G)

1. De gronden op de kaart aangewezen voor Groen (G) zijn bestemd voor:

b. groenvoorzieningen;

met dien verstande dat:

m. ter plaatse van de aanduiding "weide (wei)" uitsluitend weidegronden zijn toegestaan.

Artikel 18 Tuin (T)

Bestemmingsomschrijving

1. De op de plankaart voor Tuin (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

alsmede voor:

b. ter plaatse van de aanduiding (nlw): natuur en landschapswaarden.

Artikel 22 Wonen-2 (W-2)

Bestemmingsomschrijving

1. De op de plankaart voor Wonen-2 (W-2) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning (rw)": recreatiewoningen;

Bouwregels

3. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;

b. bijgebouwen;

c. recreatiewoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (rw);

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenpakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en lichtmasten;

4. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart, de bepalingen in hoofdstuk III en de volgende bepalingen:

algemeen

a. het bouwperceel mag ten hoogste voor 35% bebouwd worden met gebouwen en overkappingen;

hoofdgebouwen niet zijnde recreatiewoningen

c. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

d. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;

aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen

[h. tot en met k bepalen de toegestane locatie van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen]

l. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd;

m. in afwijking van het bepaalde onder sub l mag de maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen bij bouwpercelen met een oppervlakte en onoverdekt dient te blijven;

- tussen de 500 m² en 600 m² : ten hoogste 55 m² bedragen;

- tussen de 600 m² en 700 m² : ten hoogste 60 m² bedragen;

- tussen de 700 m² en 800 m² : ten hoogste 65 m² bedragen;

- tussen de 800 m² en 900 m² : ten hoogste 70 m² bedragen;

- vanaf 900 m² : ten hoogste 75 m² bedragen;

n. in afwijking van het bepaalde onder sub l en m mag de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen bij hobbyboeren, ten hoogste 1% bedragen van de bij de hobbyboer in gebruik zijnde gronden bedragen met een maximum van 300 m², met dien verstande dat er sprake dient te zijn van een voormalig agrarisch bedrijf, hetgeen dient te blijken uit voorgaande bestemmingsplannen en/of verleende bouwvergunningen;

o. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw en per recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 50 m²;

bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

dd. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3 sub d ten behoeve van het realiseren van paardenbakken, met dien verstande dat:

a. de grootte van het bouwperceel ten minste 2.000 m² bedraagt;

b. de paardenbak uitsluitend is toegestaan achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw;

c. de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m² bedraagt;

d. ten hoogste 25% van het bouwperceel mag worden ingericht als paardenbak;

e. de paardenbak zich op een afstand van ten minste 25 m van woningen van derden bevindt en ten minste 5 m van de perceelgrenzen;

f. in afwijking van het onder e bepaalde mag de afstand tot woningen van derden ten minste 15 m bedragen indien tussen de paardenbakken en de aangrenzende percelen gebiedseigen gesloten beplanting wordt gerealiseerd;

g. er mag geen sprake zijn van buitenverlichting van de paardenbak;

h. de hoogte van de omheining van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1,5 m.

Specifieke gebruiksregels

11. Het is verboden om:

b. gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden.

d. recreatiewoningen te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.

Artikel 28 Bestaande afstanden en andere maten

1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, breedte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de overschrijding als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden, met uitzondering van de oppervlaktematen voor aan- en uitbouwen, recreatiewoningen, bijgebouwen en overkappingen.

Het bestemmingsplan "1e Herziening Schoorl, kernen en buurtschappen" uit 2015, gelezen in samenhang met het herstelbesluit

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan: het bestemmingsplan 1e Herziening Schoorl-Kernen en Buurtschappen van de gemeente Bergen (NH.).

1.3 bestemmingsplan Schoorl-Kernen en Buurtschappen: het bestemmingsplan Schoorl-Kernen en Buurtschappen zoals vastgesteld op 23 juni 2009 door de gemeenteraad van Bergen en na de uitspraak op 17 augustus 2011 (zaaknummer 200906463/1/R1) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gewijzigd onherroepelijk in werking getreden.

Artikel I.

De regels van bestemmingsplan Schoorl-Kernen en Buurtschappen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel II.

In aanvulling op het bepaalde onder I. wordt het bestemmingsplan Schoorl-Kernen en Buurtschappen als volgt herzien:

Artikel 22 Wonen-2 (W2) (artikel 23 na vernummering; in deze uitspraak aangehaald als artikel 22)

In lid 1 wordt ‐ onder vernummering van opvolgende leden ‐ een nieuw sub b en een nieuw sub c opgenomen, luidende:

b. het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten door hobbyboeren;

c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden (cw)': behoud en versterking van het doorzicht naar het polderlandschap;

In lid 4 wordt - onder vernummering van de subleden - een nieuwe sub o, p en q opgenomen, luidende:

q. in afwijking van het bepaalde onder sub l, m en n mag de oppervlakte van aan‐ en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding (C) ten hoogste 507 m² bedragen;

In lid 4 wordt het voormalige sub o ‐ als gevolg van de vernummering sub r ‐ als volgt gewijzigd:

r. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw en per recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 50 m2, behoudens ter plaatse van de aanduiding (C);

Lid 11 onder b wordt aangevuld met 'met dien verstande dat dit verbod niet geldt:

1. bij hobbyboeren;

2. hobbymatig gebruik op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak (pb);'

De regel luidt dan als volgt:

b. gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden, met dien verstande dat dit verbod niet geldt:

1. bij hobbyboeren;

2. voor hobbymatig gebruik op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak (pb);'.

Lid 11 wordt aangevuld met een sub e:

e. in afwijking van het bepaalde onder d, is het toegestaan om de recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding "permanent wonen (pw)" permanent te bewonen, met dien verstande dat bij beëindiging van de permanente bewoning gedurende een periode langer dan een jaar, dit gebruik niet langer is toegestaan.