Uitspraak 201605744/1/R6


Volledige tekst

201605744/1/R6.
Datum uitspraak: 9 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amstelveen,

en

de raad van de gemeente Amstelveen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Amstelveenlijn opstelterrein" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, P.C. Vermond, en ir. M. Boerma, beiden werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De Stadsregio Amsterdam en Amstelveen willen de huidige Amstelveenlijn vervangen door een nieuwe hoogwaardige tramverbinding tussen Amstelveen en Amsterdam. Hiervoor heeft de raad van Amstelveen twee bestemmingsplannen gemaakt. In dit plan zijn de sporen tot het opstelterrein en het opstelterrein mogelijk gemaakt. Ter plaatse van deze gronden zijn op dit moment opstelterreinen voor trammaterieel aanwezig, maar die bieden onvoldoende capaciteit voor het opstellen van de nieuwe trams. [appellant] woont op het perceel [locatie 1] in de nabijheid van het plangebied. Hij vreest dat de voorziene sporen tot het opstelterrein en de toename van bedrijvigheid ter plaatse van het opstelterrein zullen leiden tot onaanvaardbare geluid- en trillingsgevolgen ter plaatse van zijn woning. Voor de woning van [appellant] heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 17 mei 2015 een besluit hogere grenswaarden vastgesteld. Naast dit plan is een bestemmingsplan vastgesteld voor drie ongelijkvloerse kruisingen in het stedelijk gebied van Amstelveen.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Beroepsgronden

3. [appellant] betoogt dat hij ter plaatse van zijn woning onaanvaardbare geluid- en trillingsgevolgen gaat ondervinden van de voorziene ontwikkeling. Hij stelt dat de raad de verwachte geluid- en trillingsgevolgen onjuist heeft onderzocht. Hiertoe voert hij aan dat in het akoestisch- en trillingsonderzoek niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. In beide onderzoeken is namelijk uitgegaan van trams, terwijl in het plan andere openbaarvervoersmiddelen als treinen niet zijn uitgesloten.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat dit plan er op is gericht om het opstelterrein en de sporen die daarnaartoe leiden in gebruik te nemen voor trams. De raad voert aan dat het thans onmogelijk is om het spoor ten behoeve van treinen in gebruik te nemen omdat daarvoor nadere besluiten als bedoeld in de Spoorwegwet en de Tracéwet nodig zijn.

3.2. Aan het bestreden plandeel is de bestemming "Verkeer - Openbaar Vervoer" met gedeeltelijk de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - opstelterrein" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Openbaar Vervoer" aangewezen gronden bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van openbaar vervoersvoorzieningen;

b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - opstelterrein" is een opstelterrein met bijbehorende voorzieningen en gebouwen toegestaan.

Ingevolge lid 4.3 mag het opstelterrein niet eerder in gebruik worden genomen nadat:

a. er maatregelen zijn genomen om bij de gebouwen met adres [locatie 2] en [locatie 1] de trillingen zodanig te verminderen dat wordt voldaan aan de normen van de SBR-richtlijn;

b. in overeenstemming met het akoestisch onderzoek een geluidsscherm nabij de J.C. van Hattumweg en Marjoleinlaan over een lengte van 220 m met een minimale hoogte van 1 m is gerealiseerd.

3.3. In het onderzoek "Akoestisch onderzoek opstelterrein Legmeerpolder ten behoeve van de Amstelveenlijn" van 14 december 2015 uitgevoerd door DGMR (hierna: het akoestisch onderzoek), is onderzocht wat het effect is op het geluidniveau als het opstelterrein wordt gerealiseerd en de trambaan vanaf de halte Westwijk wordt verlengd tot de toegang tot het opstelterrein. De trambaan is beoordeeld als wegverkeer, conform de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde voor de maatgevende geluidbelasting (Lden) wordt bij vijftien woningen overschreden waaronder de woning van [appellant]. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om het geluidniveau te beperken. Het plaatsen van een 1 m hoog geluidscherm over een lengte van ongeveer 220 m zorgt ervoor dat voor 13 van de 15 woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Met het geluidscherm is de maatgevende geluidbelasting op de woning van [appellant] 58 dB. Overige maatregelen zijn echter financieel niet doelmatig of vanwege technische, landschappelijke of stedenbouwkundige aard onwenselijk. Om die reden is er door de gemeente voor gekozen om het geluidscherm te plaatsen en voor onder meer de woning van [appellant] een hogere grenswaarde van 58 dB aan te vragen.

3.4. In het onderzoek "Amstelveenlijn - onderzoek trillingen" van 4 december 2015 uitgevoerd door DGMR (hierna: het trillingsonderzoek), is onderzocht wat het effect is op het trillingsniveau als gevolg van de trambaan en het opstelterrein. Hierbij is bekeken wat de gevolgen zijn voor de woning van [appellant]. In het trillingsonderzoek wordt geconstateerd dat de ligging van deze woning ten opzichte van de voorziene ontwikkeling een aandachtspunt is. Er zullen ingrijpende maatregelen moeten worden genomen om bij deze woningen aan de SBR-richtlijn te voldoen. De detailuitwerking van de maatregelen moet plaatsvinden aan de hand van nauwkeurige emissiemetingen langs het bestaande traject, direct voor het huidige eindpunt, waarbij ook de diverse frequentiecomponenten van de emissie worden vastgelegd. Van de woningen moeten door metingen de dynamische eigenschappen van de bouwconstructie worden bepaald. De gegeven range van de effecten is sterk afhankelijk van de dimensionering van de maatregelen en dus ook van detailinformatie van de bron en van de woning.

3.5. In het akoestisch- en trillingsonderzoek zijn de gevolgen van een tramtracé en een opstelterrein waar trams worden opgesteld onderzocht. In deze onderzoeken is niet bezien wat de geluid- en trillingsgevolgen zijn van het gebruik van de rails en het opstelterrein door treinen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat binnen de planperiode geen treinverbinding ter plaatse wordt gerealiseerd. Ook in de bestuurlijke voorgeschiedenis is uitsluitend gesproken over de aanleg van een trambaan en niet over de aanleg van treinspoor. Voorts heeft de raad onbestreden gesteld dat het thans onmogelijk is om het spoor ten behoeve van treinen in gebruik te nemen omdat daarvoor nadere besluiten als bedoeld in de Spoorwegwet en de Tracéwet nodig zijn. De Afdeling overweegt dat gelet op het voorgaande bij een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van dit plan geen rekening hoeft te worden gehouden met treinverkeer. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen biedt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich met betrekking tot de geluid- en trillingsgevolgen van het plan niet op het akoestisch- en trillingsonderzoek heeft kunnen baseren. Vanwege de resultaten in deze onderzoeken heeft de raad maatregelen getroffen om de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid- en trillingsgevolgen ter plaatse van de woning van [appellant] te waarborgen. In dit kader heeft de raad in het plan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die er toe strekken dat het opstelterrein niet eerder mag worden gebruikt dan nadat een geluidscherm nabij de woning van [appellant] wordt aangelegd en maatregelen zijn genomen om de trillingen ter plaatse van de woning van [appellant] zodanig te verminderen dat wordt voldaan aan de normen van de SBR-richtlijn. Gelet op het voorgaande heeft de raad het woon- en leefklimaat met betrekking tot de geluid- en trillingsgevolgen ter plaatse van de woning van [appellant] aanvaardbaar kunnen achten.

Het betoog faalt.

4. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat het voorgeschreven geluidscherm moet worden uitgevoerd als een doorzichtig geluidscherm.

4.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij de uitvoering van dit plan wordt bezien wat voor soort geluidscherm wordt gerealiseerd. De raad heeft aangegeven dat dit in overleg met [appellant] zal geschieden.

4.2. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt voorts dat hij het recht van overpad verliest op de toegangsweg naar zijn woning waardoor hij zijn woning niet langer kan bereiken.

5.1. De Afdeling overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat de weg waarop het recht van overpad rust buiten het plangebied ligt. Om die reden kan deze beroepsgrond niet aan de orde komen in het kader van de procedure over dit bestemmingsplan. Overigens is ter zitting door de raad verklaard dat het recht van overpad kan blijven worden uitgeoefend.

Het betoog faalt.

6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W.A.M.M. Delauw, griffier.

w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016

812.