Uitspraak 201508884/1/A1


Volledige tekst

201508884/1/A1.
Datum uitspraak: 9 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, wonend te Den Helder,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2015 in zaken nrs. 15/3796 en 15/3804 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Helder.

Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 2 april 2015, heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heijmans Vastgoed B.V. een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het realiseren van 34 appartementen alsmede 14 eengezinswoningen op het perceel Keizersgracht 1 tot en met 5, Kanaalweg 320 tot en met 360 en Weststraat 1 tot en met 4 te Den Helder (hierna: het perceel).

Bij besluit, verzonden op 22 juli 2015, heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 27 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist en dit ongegrond verklaard.

[appellant] en anderen hebben een nadere reactie ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2016, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door R. Hocqué en C.H. Welboren, het college, vertegenwoordigd door N. Boer, werkzaam bij de gemeente Den Helder, en Heijmans, vertegenwoordigd door C.G. Cooiman en R.A. Barendse, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het college heeft bij het besluit, verzonden op 2 april 2015, beslist op de door Heijmans op 29 december 2014 gedane aanvraag om omgevingsvergunning. Het bouwplan betreft het plan Molenplein fase 3, deel 2, en voorziet onder meer in het noordelijk deel van het perceel in een appartementengebouw met 15 appartementen. Naast dit appartementengebouw komt een woontoren van 31,97 m hoog met daarin 19 appartementen.

[appellant] en anderen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) wonen allen in de directe omgeving van de locatie waarop de in het bouwplan opgenomen bebouwing is voorzien. [appellant] kan zich met name niet verenigen met de hoogte van de woontoren.

Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen het besluit, verzonden op 2 april 2015, niet-ontvankelijk verklaard omdat het volgens het college niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om die reden is de rechtbank niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van [appellant].

Het besluit, verzonden 2 april 2014,

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat door haar aannemelijk is gemaakt dat het bezwaar tijdig is gemaakt. Zij stelt dat Welboren te kennen heeft gegeven het bezwaarschrift op 13 mei 2015 in de avond in de brievenbus van het gemeentehuis te hebben gedaan. De omstandigheid dat vanwege de sluiting van het gemeentehuis op en na Hemelvaartsdag het bezwaarschrift eerst op 18 mei 2015 van een ontvangststempel is voorzien, kan haar niet worden tegengeworpen, aldus [appellant].

2.1. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene termijnenwet en het Besluit van 17 juni 2013, nr. 13.001210, houdende gelijkstelling van 30 mei 2014, 2 januari, 4 en 15 mei 2015 en 6 mei 2016 met een algemeen erkende feestdag zijn opgenomen in een bijlage die integraal onderdeel is van deze uitspraak.

Het besluit, waarbij de omgevingsvergunning is verleend, is op 2 april 2015 aan Heijmans verzonden. De bezwaartermijn van zes weken is derhalve aangevangen op 3 april 2015 en liep tot en met donderdag 14 mei 2015. Dit was echter de algemeen erkende feestdag Hemelvaartsdag. De termijn is derhalve ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet verlengd tot en met de eerste dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Omdat vrijdag 15 mei 2015 gelijkgesteld is met een algemeen erkende feestdag en 16 en 17 mei 2015 respectievelijk een zaterdag en zondag waren, is de termijn verlengd tot en met maandag 18 mei 2015. Het door [appellant] ingediende bezwaarschrift is geregistreerd en ingeboekt op maandag 18 mei 2015. Het is derhalve voor het einde van de bezwaartermijn door het college ontvangen en daarmee tijdig ingediend.

Gelet hierop heeft het college het bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit, verzonden 22 juli 2015, van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

Het besluit van 26 april 2016

4. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft op 22 december 2015 een door [appellant] gedaan, en nadien ingetrokken, verzoek om voorlopige voorziening behandeld. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het college bij besluit van 26 april 2016 opnieuw op het bezwaar beslist. De Afdeling gaat ervan uit dat hiermee het besluit van 22 juli 2015 is vervangen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt dit besluit van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

5. Het college heeft bij het besluit van 26 april 2016 alsnog inhoudelijk op het bezwaar van [appellant] beslist en dit ongegrond verklaard.

6. In het bestemmingsplan "Stadshart Centrum 2010" is het westelijke deel van het perceel, bestemd tot "Wonen-Woongebouw (W-WG)", "Waarde-Archeologie (WR-A)" en "Waarde - Beschermd stadsgezicht (WR BS)" met de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-bouwregels beschermd stadsgezicht (sba-bbs)", "geluidszone-industrie", "gemengd (gd)" en "vrijwaringszone-waterkering".

Het noordoostelijke deel van het perceel heeft eveneens genoemde bestemmingen en aanduidingen alsmede de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-afwijkende bouwhoogte (sba-afb)".

Het overige deel van het perceel is bestemd tot "Wonen" en "Waarde-Archeologie (WR-A)" en "Waarde-Beschermd stadsgezicht (WR-BS) met de aanduidingen "geluidzone-industrie", "parkeergarage (pg)" en "vrijwaringszone-waterkering". Een deel daarvan heeft voorts de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten-bouwregels beschermd stadsgezicht (sba-bbs)".

De relevante bepalingen van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Stadshart Centrum 2010", alsmede de relevante bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

7. Vast staat dat de in het bouwplan opgenomen woontoren en drie eengezinswoningen niet uitsluitend zijn voorzien binnen de op de planverbeelding opgenomen bouwvlakken. De voorziene woontoren alsmede de drie eengezinswoningen overschrijden de bouwvlakken wat betreft de ten opzichte van de openbare weg gelegen achterste bebouwingsgrenzen. Verder wordt wat betreft de woontoren, die een hoogte heeft van 31,97 m, de toegestane bouwhoogte van 31 m overschreden.

Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor, omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.

8. Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo omgevingsvergunning verleend, nu artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bij het Bor daarvoor wat betreft de woontoren geen grondslag kent. Zij wijst erop dat het gaat om één nieuw te bouwen hoofdgebouw. Naar haar stelling vormen de delen van de woontoren, die het college heeft aangemerkt als hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk, één gebouw en kunnen die delen niet afzonderlijk functioneren. Voorts betoogt [appellant] dat het college ten onrechte niet de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. [appellant] acht het onjuist dat het college in het besluit niet is ingegaan op deze grond.

8.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het deel van de woontoren dat niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan is aan te merken als uitbreiding van een hoofdgebouw, die valt onder de in artikel 1, onder 1, van Bijlage II opgenomen definitie van het begrip bijbehorend bouwwerk. Artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II bevat niet de beperking dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. In deze zin heeft de Afdeling eerder overwogen in onder meer de uitspraak van 18 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2808. Het is derhalve mogelijk om met het oog op de gedeelten van de woontoren die in strijd zijn met het bestemmingsplan, voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II.

8.2. Het college heeft bij het besluit gemotiveerd waarom het van opvatting is dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure terecht niet is gevolgd. Het betoog van [appellant] dat het college daarvoor geen motivering heeft gegeven, mist derhalve feitelijke grondslag.

In artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb, die ziet op de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag betrekking heeft een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°. Nu het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, bevoegd was omgevingsvergunning te verlenen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.2 van de Awb niet heeft gevolgd.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 19.3 van het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om in verband met de hoogte van de woontoren nadere eisen te stellen.

9.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat artikel 19.3 van het bestemmingsplan hier geen betekenis heeft, omdat de bouwregels van artikel 19 niet van toepassing zijn op gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwregels beschermd stadsgezicht".

9.2. Nu het college heeft besloten tot het verlenen van omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wat hoogte en situering van de woontoren betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat het in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het achterwege laten van het stellen van nadere eisen wat de hoogte van de woontoren betreft.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt dat het college vanwege de hoogte van de woontoren niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. De hoogte van de woontoren is naar zij stelt te ingrijpend in relatie tot de woonomgeving. Volgens haar wordt afbreuk gedaan aan de karakteristiek van de Molengracht en het rijksmonument Willemsoord, een voormalige scheeps- en onderhoudswerf. Daartoe voert zij aan dat de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van 31 m slechts is bedoeld om een replica van een historische molen mogelijk te maken. In het Structuurplan Stadshart Den Helder 2020 van 1 februari 2006 was op die locatie eveneens een molen opgenomen, aldus [appellant]. Voorts wijst zij erop dat in het Structuurplan staat vermeld dat vanaf de werf Willemsoord een oplopende hoogtezonering is opgenomen en dat een 31,97 m hoge woontoren daarmee niet in overeenstemming is. [appellant] stelt verder dat in het Uitwerkingsplan Stadshart is vermeld dat daarin de uitgangspunten van het Structuurplan volledig worden gerespecteerd.

10.1. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. Dat betekent dat de rechter zich in zoverre moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen.

Ingevolge artikel 17.2.1, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan is een bouwhoogte van 31 m toegestaan. Voor zover in het Structuurplan en het Uitwerkingsplan van lagere bebouwing op de locatie zou zijn uitgegaan, is dat niet van betekenis. Het bestemmingsplan bepaalt welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

Met de woontoren wordt de ingevolge het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte met 97 cm overschreden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van overschrijding gering is. Volgens het college wordt de overschrijding veroorzaakt door de installaties op de woontoren. Deze worden weggewerkt met de dakvorm. Het college heeft bij zijn afweging betrokken dat indien de installaties niet zouden worden afgewerkt, dit een minder fraai beeld geeft. Volgens het college worden belangen van derden bij een hoogte van 31,97 m niet geschaad. Het college heeft verder van betekenis geacht dat een deel van de woontoren lager is dan de toegestane 31 m.

Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat ten gevolge van de overschrijding van de toegestane bouwhoogte de karakteristiek van de omgeving zodanig wordt aangetast dat omgevingsvergunning niet kon worden verleend. Het college heeft op grond van de gegeven motivering in redelijkheid kunnen besluiten tot afwijking van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

11. [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen wegens strijd met redelijke eisen van welstand. [appellant] voert aan dat het uitgebrachte welstandsadvies gebreken vertoont. In het advies staat ten onrechte dat de woontoren negen bouwlagen heeft. Verder is volgens haar de woontoren te hoog en te massief en daardoor niet passend in de omgeving, waarbij zij erop wijst dat de zogenoemde grachtengordel en het Willemsoord zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht. [appellant] stelt dat zij bij de bestrijding van het welstandsadvies wel gebruik heeft gemaakt van een deskundig persoon. Zij wijst er daarbij op dat Welboren architect is.

11.1. Het college heeft zijn standpunt over welstand gebaseerd op een positief advies van 17 juni 2015 van de commissie Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: commissie CRK). De commissie CRK heeft zich op het standpunt gesteld dat de woontoren past binnen de uitgangspunten van de Welstandsnota 2012 en het Beeldkwaliteitsplan Molenplein, dat een aanvulling daarop vormt, en daarmee voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Door de vormgeving van het woongebouw, twee verschillende volumes die de rankheid van het gebouw benadrukken, door de juiste keuze in hoogte en breedteverhouding en door de vormgeving van de buitenritmes, dakvorm en gevelcompositie, is sprake van een evenwichtig vormgegeven gebouw, zo staat in het advies.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2012:BX8987, overweegt de Afdeling dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan dat advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.

Bij het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming geen gebreken vertoont. Wel is volgens het college in het advies ten onrechte opgemerkt dat het bouwplan wat betreft de woontoren negen bouwlagen bevat, terwijl blijkens de bouwtekening, waarover de commissie CRK de beschikking had, de woontoren tien bouwlagen met een kap heeft. De commissie CRK heeft bij brief van 27 januari 2016 erkend dat in het advies van maart 2015 abusievelijk een onjuist aantal bouwlagen is vermeld. De enkele omstandigheid dat in het advies een onjuist aantal bouwlagen is vermeld, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de commissie CRK bij de advisering niet de bouwtekeningen tot uitgangspunt heeft genomen en zich niet een juist beeld heeft gevormd van de voorziene bebouwing.

Het college heeft bij het bestreden besluit terecht geconstateerd dat [appellant] geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. De omstandigheid dat Welboren architect is, doet er niet aan af dat niet is gebleken dat [appellant] in bezwaar een tegenadvies heeft overgelegd. Voor zover Welboren betrokken is geweest bij de opstelling van het bezwaarschrift, wordt overwogen dat, reeds omdat in het bezwaarschrift daarvan geen melding wordt gemaakt, het bezwaarschrift niet gelijk is te stellen aan een advies van een deskundig te achten persoon.

Wat betreft het betoog van [appellant] dat de woontoren te hoog en te massief is, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:BU7930) toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Gelet op de bereidheid van het college om wat de gekozen situering en maatvoering betreft in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan, dient dit bij de welstandstoets te worden gerespecteerd en kan in die afwijking geen grond zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel. Overigens staat in zowel de Welstandsnota 2012 als in het Beeldkwaliteitsplan dat een hoogteaccent op de kop van het meest noordelijke bebouwingsblok van het plan Molenplein is toegestaan.

Gelet op het vorenstaande, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt.

12. Gezien het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

Proceskosten

13. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij zij opgemerkt dat indien meerdere personen gezamenlijk één (hoger)beroepschrift hebben ingediend, als regel ten behoeve van maar één van de gezamenlijk procederende appellanten reiskosten wordt toegekend. Geen aanleiding bestaat daarop in dit geval uitzondering te maken.

Kosten gemaakt voor aangetekende verzending van stukken, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Voor zover [appellant] heeft verzocht om vergoeding van reiskosten in verband met de behandeling op 22 december 2015 van het door haar gedane en nadien ingetrokken verzoek om een voorlopige voorziening, overweegt de Afdeling dat een dergelijk verzoek niet in de bodemprocedure kan worden gedaan. Uitsluitend in de voorlopigevoorzieningprocedure zelf kan daarom worden gevraagd. Indien een verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken, bestaat alleen grond voor vergoeding indien het verzoek om proceskostenveroordeling tegelijkertijd met de intrekking wordt gedaan.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2015 in zaken nrs. 15/3796 en 15/3804, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van den Helder, verzonden 22 juli 2015, kenmerk AU15.07527;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van 26 april 2016 ongegrond;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Helder tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 82,20 (zegge: tweeëntachtig euro en twintig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Helder aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Van Heusden
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016

163.


BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Afdeling 3.4

Artikel 3.10

1. Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:8

1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 6:9

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Algemene Termijnenwet

Artikel 1

Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 3

1. Algemeen erkende feestdagen in de zin van deze wet zijn: de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en de vijfde mei.

Besluit van 17 juni 2013, nr. 13.001210, houdende gelijkstelling van 30 mei 2014, 2 januari, 4 en 15 mei 2015 en 6 mei 2016 met een algemeen erkende feestdag

Artikel 1

Met een algemeen erkende feestdag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Algemene termijnenwet worden gelijkgesteld 30 mei 2014, 2 januari, 4 en 15 mei 2015 en 6 mei 2016.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk, [..]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

[..]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[..]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

[..].

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

[..]

Artikel 3.10

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:

a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of artikel 2.12, tweede lid;

[..]

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk [..]

[..]

Bestemmingsplan "Stadshart centrum 2010"

Artikel 16

a. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

woonhuizen, [..].

Artikel 16.2.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

[..]

b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

[..]

g. ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" mogen de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen, met dien verstande dat indien de goothoogte 4,00 m bedraagt, de maximale goothoogte op de achtergevelgrens niet meer dan 6,00 m mag bedragen, tenzij de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ van toepassing is, in welk geval de goot- en bouwhoogte niet meer dan de in artikel 19 genoemde hoogte mogen bedragen.

Artikel 17.1

De voor "Wonen - Woongebouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woongebouwen;

[..]

Artikel 17.2.1

Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende regels:

a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

[..]

c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen, tenzij de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht (WR-BS)" van toepassing is, in welk geval de goot- en bouwhoogte niet meer dan de in artikel 19 genoemde hoogte mogen bedragen;

d. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van een gebouw, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-afwijkende bouwhoogte", voor ten hoogste 70% van het aangeduide gebied 31,00 m bedragen.

Artikel 19.1

De voor ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in het beeldkwaliteit aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en de bebouwing daarin.

Artikel 19.2.10

Het bepaalde in lid 19.2.2. tot en met 19.2.9. is niet van toepassing op de gronden en bouwwerken, ter plaatse aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwregels beschermd stadsgezicht’.

Artikel 19.3

Het college kan ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.