Uitspraak 201600579/3/A1


Volledige tekst

201600579/3/A1.
Datum uitspraak: 1 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Vorden onderscheidenlijk Wichmond, en de vereniging Vereniging Gelderse Natuur en Milieufederatie, gevestigd te Arnhem, (hierna: GNMF) om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2014 heeft het college aan Dutch Dairy Genetics B.V. (hierna: DDG) omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor het bouwen van een stal voor het houden van 72 stuks vrouwelijk jongvee en 20 fokstieren aan de Polweg 6 te Wichmond, gemeente Bronckhorst.

Bij besluit van 9 juli 2015, kenmerk Z69331/UIT15-94112, heeft het college, voor zover hier van belang, het door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen het besluit van 30 december 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 9 juli 2015, kenmerk Z69181/UIT15-94120, heeft het college het door GNMF tegen het besluit van 30 december 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2015 in zaken nrs. 15/5151 en 15/6181, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 9 juli 2015 met kenmerk Z69331/UIT15-94112 door [verzoeker A] en [verzoeker B] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Bij uitspraak van 18 december 2015 in zaken nrs. 15/5120 en 15/6183 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 juli 2015 met kenmerk Z69181/UIT15-94120 door GNMF ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze twee uitspraken hebben het college en DDG hoger beroep ingesteld. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 18 december 2015 in zaken nrs. 15/5151 en 15/6181.

Bij besluit van 5 juli 2016, kenmerk 2014-2201-1, heeft het college het besluit van 30 december 2014 gewijzigd in die zin dat omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een stal voor het houden van 70 stuks melkkoeien en 20 fokstieren.

Bij besluit van 5 juli 2016, kenmerk Z69331/UIT16-101523, heeft het college het bezwaar van [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen het aldus gewijzigde besluit van 30 december 2014 opnieuw ongegrond verklaard. Bij besluit van 5 juli 2016, kenmerk Z69181/UIT16-101512, heeft het college het bezwaar van GNMF tegen het aldus gewijzigde besluit van 30 december 2014 opnieuw ongegrond verklaard.

[verzoeker A] en [verzoeker B] en GNMF hebben naar aanleiding van de nieuwe besluiten op bezwaar de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Nijmegen, GNMF, vertegenwoordigd door ir. B.H.J.D. Oosting, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk en ing. R.W. te Plate, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij DDG, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het college heeft bij het besluit van 5 juli 2016, kenmerk 2014-2201-1, wijzigingen aangebracht in de bij het besluit van 30 december 2014 verleende omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is niet langer verleend voor een stal voor 72 stuks vrouwelijk jongvee en 20 fokstieren, maar voor een stal voor 70 stuks melkkoeien en 20 fokstieren, met voorzieningen voor het melken van de koeien. Met de aangebrachte wijzigingen staat volgens het college vast dat niet langer vergunning wordt verleend voor een intensieve veehouderij, hetgeen niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, maar voor een melkrundveehouderij, hetgeen wel is toegestaan. In de nieuwe besluiten op bezwaar heeft het college daarom de bezwaren van [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen het besluit van 30 december 2014, zoals gewijzigd bij voormeld besluit van 5 juli 2016, opnieuw ongegrond verklaard.

3. De verzoeken van [verzoeker A] en [verzoeker B] en GNMF strekken tot schorsing van de omgevingsvergunning totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan op de hoger beroepen van het college, DDG en [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen de uitspraken van de rechtbank en op de beroepen van rechtswege van [verzoeker A] en [verzoeker B] en GNMF tegen de nieuwe besluiten op bezwaar. Zij voeren in dit verband onder meer aan dat de bij het besluit van 5 juli 2016, kenmerk 2014-2201-1, in de bij het besluit van 30 december 2014 verleende omgevingsvergunning aangebrachte wijzigingen niet van ondergeschikte aard zijn, zodat daarvoor een nieuwe aanvraag ingediend had moeten worden. Met die wijzigingen is immers een ingrijpende functiewijziging beoogd van intensieve veehouderij naar melkrundveehouderij, waarbij de stalinrichting en de wijze van mestopslag zullen wijzigen, een melkkoeltank en melkrobot zullen worden geplaatst, weidegang zal plaatsvinden en meer transportbewegingen zullen worden gegenereerd, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B] en GNMF. Zij voeren voorts aan dat niet aannemelijk is dat de beoogde stal zal worden gebruikt voor een melkrundveehouderij, onder meer niet omdat het aantal van 20 te houden fokstieren niet is gewijzigd en dat aantal niet past bij een melkrundveehouderij.

4. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat niet vast dat de door het college bij het besluit van 5 juli 2016, kenmerk 2014-2201-1, in de omgevingsvergunning aangebrachte wijzigingen van ondergeschikte aard zijn. Evenmin ziet de voorzieningenrechter, gelet op het ongewijzigde aantal van 20 te houden fokstieren, aanleiding thans aan te nemen dat met de aangebrachte wijzigingen, zoals het college aanneemt, niet langer sprake is van een stal voor een intensieve veehouderij. Reeds gelet hierop en omdat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die zich daartegen verzetten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

5. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker A] en [verzoeker B] te worden veroordeeld. Ten aanzien van GNMF is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 30 december 2014, kenmerk 2014-2201, alsmede de drie besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 5 juli 2016, kenmerken 2014-2201-1, Z69181/UIT16-101512 en Z69331/UIT16-101523;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van hun verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van hun verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan de vereniging Vereniging Gelderse Natuur en Milieu Federatie het door haar voor de behandeling van haar verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Borman w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016

462-757.