Uitspraak 201504042/3/R6


Volledige tekst

201504042/3/R6.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,

en

de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Park Lingezegen, partiële herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2015, waar onder meer [appellant], bijgestaan door mr. J.E. van Gilst, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.G.P. van Gent en F.C.P. Stouten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is onder meer het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Park Lingezegen, vertegenwoordigd door J.A.K. Roest, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3643, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 7 april 2015 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 12 april 2016 heeft de raad meegedeeld dat hij het gebrek heeft hersteld door de motivering aan te vullen.

De Afdeling heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. [appellant] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat uit de plantoelichting blijkt dat de raad in het kader van de herziening van het plan een nadere watertoets niet noodzakelijk heeft geacht. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] er terecht op gewezen dat het geohydrologisch onderzoek lijkt uit te gaan van de situatie dat geen agrarische bedrijfsvoering meer plaatsvindt, terwijl zijn gronden in het bestreden besluit een agrarische bestemming hebben behouden. Uit de notities die zijn opgenomen in bijlage 4 bij de nota van zienswijzen blijkt evenmin in hoeverre bij de beoordeling van de waterhuishouding rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de agrarische bedrijfsvoering van [appellant]. De Afdeling heeft geconstateerd dat de stelling van de raad dat de waterhuishoudkundige situatie recent is beoordeeld door het waterschap en dat het waterschap daarbij tot de conclusie is gekomen dat deze geen problemen zal opleveren voor de bedrijfsvoering van [appellant] niet steunt op een rapport, noch anderszins is onderbouwd, terwijl deze stelling door [appellant] uitdrukkelijk is bestreden. De Afdeling concludeerde dat de raad gelet op het voorgaande niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding op de gronden van [appellant], hetgeen in strijd is met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

2. De raad heeft naar aanleiding van de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht het rapport "Waterhuishoudkundig onderzoek Perceel [appellant]", gedateerd 12 februari 2016, van Witteveen en Bos overgelegd (hierna: het waterhuishoudkundig rapport). Dit rapport geeft een beschrijving van de grondwaterstand en de wijzigingen daarvan en de gevolgen van de ontwikkelingen in de grondwaterstand voor de gebouwen en de agrarische activiteit, het telen van mais, op de gronden van [appellant]. Daaraan ten grondslag ligt deels veldonderzoek, zoals peilbuismetingen van de grondwaterstand en bodemmonsters, deels algemene gegevens en modellen. De effecten van de verandering van de grondwaterstand zijn berekend met het tijdsafhankelijk grondwatermodel Moria. De conclusie is dat het huidige gebruik van de gebouwen en het agrarisch gebruik van de gronden kan worden voortgezet met het nemen van mitigerende maatregelen, waaronder vernieuwing van de drainageleiding rondom de woning. De Parkorganisatie, de gemeenschappelijke regeling Park Lingezegen, heeft volgens de raad overigens toegezegd de kosten van deze mitigerende maatregel voor haar rekening te nemen. Daarbij wordt ook uitgegaan van de aanleg van een nieuwe watergang rondom de gronden van [appellant] in het plangebied. Door deze nieuwe watergang zal, volgens theoretische berekening, de natschade en droogteschade aan de gewassen afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

Witteveen en Bos heeft in antwoord op vragen van de partner van [appellant] de bevindingen in het waterhuishoudkundig rapport nog nader toegelicht in een oplegnotitie van 23 maart 2016.

Het Waterschap Rivierenland heeft met het waterhuishoudkundig rapport en de oplegnotitie ingestemd.

Op grond van het waterhuishoudkundig rapport en de oplegnotitie concludeert de raad dat de gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie op de percelen van [appellant] voldoende inzichtelijk zijn gemaakt, en dat deze geen problemen opleveren voor de agrarische bedrijfsvoering van [appellant]. De raad concludeert dat het plan geen wijziging behoeft.

3. [appellant] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven zich met deze conclusie niet te kunnen verenigen. Hij heeft een rapport laten opstellen door Arcadis, getiteld "Expert Opinion Waterhuishoudkundig Onderzoek", gedateerd 9 mei 2016 (hierna: de expert opinion). In de expert opinion wordt geconcludeerd dat het waterhuishoudkundig rapport berust op onderzoek dat is uitgevoerd op basis van de juiste uitgangspunten. Het detailniveau van het waterhuishoudkundig onderzoek past bij een geohydrologisch effectonderzoek. Om de specifieke praktijksituatie van [appellant] te kunnen beoordelen is echter op sommige vlakken een hoger detailniveau gewenst, volgens de expert opinion. Aanbevolen wordt om het onderzoek met betrekking tot de in de expert opinion genoemde aandachtspunten uit te diepen.

Op basis van de expert opinion concludeert [appellant] dat de raad het gebrek niet afdoende heeft gerepareerd, en dat onverminderd aanleiding bestaat om het plan in zoverre te vernietigen.

3.1. De Afdeling stelt voorop dat de verhoging van de streefpeilen niet berust op het bestreden besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan, maar op, in rechte onaantastbare, voorgaande besluiten. De wijziging van het streefpeil berust op een beslissing van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland, het streefpeilbesluit van 15 juni 2012. Voorts berusten de wijzigingen in de waterhuishouding op het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Waterschap Rivierenland op 26 juni 2013 vastgestelde projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet (hierna: het projectplan). Voor schade die een gevolg kan zijn van deze besluiten bevat de Waterwet een schaderegeling. Voor het beperken en zo nodig vergoeden van schade van [appellant] zijn de bestuursorganen die bovenvermelde besluiten hebben genomen verantwoordelijk. Overigens hebben deze ook reeds toegezegd de benodigde maatregelen te zullen uitvoeren.

Bij het bestemmingsplan behoeft, gelet op het voorgaande, niet in detail te worden uitgewerkt welke maatregelen moeten worden getroffen. Wel dient, zoals de Afdeling overwoog in de tussenuitspraak, op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, inzichtelijk te worden gemaakt op welke wijze met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding rekening is gehouden. In dit geval betreft dat de vraag of de agrarische bedrijfsvoering in de gewijzigde omstandigheden kan worden voortgezet, en of gelet daarop in redelijkheid de bestemming "Agrarisch - waterrijk" kon worden toegekend.

Volgens het waterhuishoudkundig rapport en de oplegnotitie kan de agrarische bedrijfsvoering van [appellant] worden voortgezet. De expert opinion geeft geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen, nu daarin is gesteld dat het onderzoek is uitgevoerd op basis van de juiste uitgangspunten. De aanbevelingen in de expert opinion kunnen van belang zijn bij het nader bepalen en uitvoeren van de benodigde maatregelen, maar geven op voorhand geen aanleiding voor twijfel dat deze maatregelen kunnen en zullen worden uitgevoerd.

Het betoog faalt.

4. De Afdeling heeft zich in de tussenuitspraak nog niet uitgesproken over de beroepsgrond van [appellant] dat in het plan een voorwaardelijke verplichting had moeten worden opgenomen die inhoudt dat "natte" bestemmingen in de omgeving pas mogen worden gerealiseerd nadat rond zijn bedrijfspercelen een sloot is gerealiseerd.

5. Het Waterrijk, waarin de gronden van [appellant] liggen, is onderdeel van Park Lingezegen. De inrichting van Park Lingezegen berust op het projectplan. Uit dit projectplan en de uitwerking daarvan door de gemeenschappelijke regeling Park Lingezegen volgt dat onder meer een, buiten het plangebied gelegen, sloot rond de gronden van [appellant] is voorzien. Voorts hebben het Waterschap Rivierenland en de gemeenschappelijke regeling Park Lingezegen toegezegd dat zij de sloot zullen aanleggen, hebben zij het ook in hun macht om deze maatregel te treffen en is niet gebleken van omstandigheden waardoor zij zouden worden belemmerd dat te doen. Dit alles in aanmerking genomen acht de Afdeling de aanleg van de sloot voldoende gewaarborgd en staat het plan naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg aan de aanleg van de nieuwe sloot.

Het betoog faalt.

6. Gelet op het overwogene in de tussenuitspraak is het plan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro vastgesteld. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient vernietigd te worden voor zover het betrekking heeft op de percelen van [appellant]. Nu de raad evenwel de motivering heeft aangevuld en alsnog de gevolgen voor de waterhuishouding inzichtelijk heeft gemaakt zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Dat wil zeggen dat de bestemmingsregeling voor de gronden van [appellant] ongewijzigd blijft.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Het betreft een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede kosten voor het laten opstellen van een rapport door een deskundige (de expert opinion). Ten aanzien van dit rapport overweegt de Afdeling dat de kosten van een deskundige redelijkerwijs zijn gemaakt indien het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. De Afdeling acht het inroepen van de deskundige redelijk. Voor de vergoeding van de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport hanteert de Afdeling een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur. [appellant] heeft een nota van Arcadis overgelegd, maar deze bevat geen specificatie van het aantal uren dat aan het rapport is besteed. Gelet op de omvang en de aard van het rapport stelt de Afdeling het aantal uren op 20.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Overbetuwe van 7 april 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, Park Lingezegen, partiële herziening" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - waterrijk" voor de percelen aan de 1e Weteringsewal 19 te Elst GId (met de kadastrale aanduidingen "Elst P 555" en "Elst P 609");

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Overbetuwe tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2740,00 (zegge: zevenentwintighonderdveertig euro) waarvan € 1240,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Overbetuwe aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Postma
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016

539-817.