Uitspraak 201509262/1/R4


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201509262/1/R4.
Datum uitspraak: 27 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Vrienden van het Park Stichting (hierna: de stichting), gevestigd te Rotterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Rotterdam,
3. de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna: Bond Heemschut), gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
4. het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (hierna: Erasmus MC), gevestigd te Rotterdam,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Collectiegebouw Museum Boijmans Van Beuningen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichting, [appellant sub 2], Bond Heemschut en Erasmus MC beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting, [appellant sub 2], Bond Heemschut, Erasmus MC en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2016, waar zijn verschenen: de stichting, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer, vergezeld door H. Ophuis en C. Bonnet, [appellant sub 2], Bond Heemschut, vertegenwoordigd door G.K. Vos, vergezeld door P.K. Neukirchen, Erasmus MC, vertegenwoordigd door mr. W.J. Haeser, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [persoon], werkzaam bij het Erasmus MC, en de raad, vertegenwoordigd door P. Verspui, P.J.M. Slangen, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, vergezeld door C.I. Esmeijer, werkzaam bij Peutz. Voorts is ter zitting Museum Boijmans Van Beuningen (hierna: MBVB), vertegenwoordigd door S. Ex en I.J. Klaassen, bijgestaan door mr. R.R. Crince Le Roy, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het plan maakt een gebouw mogelijk in het zogenoemde "Voorportaal" van het Museumpark in Rotterdam ten behoeve van de collectie van MBVB. Een groot deel van deze collectie wordt bewaard in depots die niet meer aan de eisen daarvoor voldoen. Om de veiligheid van en de zorg voor de collectie op peil te brengen en te houden, is de realisatie van dit nieuwe type gebouw voorzien. Delen van het gebouw zullen worden opengesteld voor het publiek.

2. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het plan. De stichting en Bond Heemschut vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van het Museumpark. Erasmus MC vreest voor nadelige gevolgen van het gebouw voor het welzijn van de patiënten op de naastgelegen afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie en [appellant sub 2], een omwonende, vreest onder meer voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Plantoelichting

4. Bond Heemschut stelt dat de plantoelichting op een aantal punten misleidend is. In dat verband voert zij aan dat, in tegenstelling tot wat in de plantoelichting staat, een gebouw altijd het zicht beperkt vergeleken met niet bouwen, los van de ronde vorm, dat de uitvoering van het gebouw met reflecterend materiaal er niet voor zal zorgen dat het gebouw opgaat in de omgeving en dat de komvorm niet meer ruimte zal scheppen, maar er juist voor zal zorgen dat het door de zogenoemde overkraging in beleving meer op je afkomt.

De stichting voert aan dat in de plantoelichting staat dat het gebouw zal opgaan in zijn omgeving, omdat het pand wordt bekleed met reflecterend materiaal, maar dat de toepassing van reflecterend materiaal niet is gewaarborgd in de planregels.

4.1. In de plantoelichting is ingegaan op de stedenbouwkundige aspecten, zoals vorm en uitvoering van het collectiegebouw. Uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een plantoelichting. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het plan. Dit betekent dat geen bindende betekenis toekomt aan de plantoelichting en de daarin opgenomen stedenbouwkundige aspecten. Deze betogen kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Procedureel

5. Bond Heemschut stelt dat de gemeente Rotterdam zich gedurende het proces telkens samen met MBVB en stichting De Verre Bergen, medefinancier van het project, als opdrachtgever heeft gepresenteerd. Bond Heemschut voert aan dat er geen objectieve en zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat ten aanzien van de gemeente Rotterdam de schijn van belangenverstrengeling bestaat.

[appellant sub 2] stelt dat de participatiebijeenkomsten voornamelijk bestonden uit voortdurende en ongegeneerde promotie van het plan. Volgens hem werd iedere vorm van kritiek systematisch geblokkeerd of niet serieus genomen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat de gemeente zich tijdens het proces gezamenlijk met MBVB en stichting De Verre Bergen heeft gepresenteerd, niet meebrengt dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen.

5.2. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.

5.3. De omstandigheden dat de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Rotterdam eigenaar is van een deel van de collectie van MBVB, het gebouw mede financiert en zich tijdens bijeenkomsten heeft gepresenteerd als een van de initiatiefnemers, betekent niet dat de raad, het bestuursorgaan dat een bestemmingsplan vaststelt, haar taak in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. Uit de stukken is niet gebleken dat de raad zich bij de besluitvorming alleen de belangen van de initiatiefnemers heeft aangetrokken, dan wel dat in ander opzicht sprake is geweest van vooringenomenheid. De betogen van Bond Heemschut en [appellant sub 2] falen.

6. [appellant sub 2] betoogt dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe onwelgevallige visies, zoals het advies van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (hierna: RRKC), inhoudelijk zijn betrokken bij de besluitvorming. Dit geldt ook voor een toelichting op de zienswijze van de initiatiefnemers van het Chabot museum, die is gegeven tijdens een inspreekbeurt van een raadscommissie, en een open brief van 37 landschapsarchitecten, architecten, stedenbouwkundigen en architectuurhistorici aan het college van burgemeester en wethouders en de raad.

6.1. De door de RRKC uitgebrachte adviezen dateren van 13 maart 2015 en 20 mei 2015. Deze adviezen worden weliswaar niet uitdrukkelijk genoemd in het voorstel aan de raad, maar in dit voorstel wordt terdege ingegaan op het voor het vaststellen van het bestemmingsplan relevante onderwerp waarop de kritiek in die adviezen zich richt, te weten de behoefte aan bepaalde functies van het te realiseren collectiegebouw en de te verwachten jaarlijkse exploitatielasten van het gebouw. Daarbij is mede van belang de second opinion die is gevraagd aan het externe adviesbureau BMC. De Afdeling is van mening dat de raad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat en op welke wijze is gereageerd op het advies van de RRKC. In deze second opinion wordt ingegaan op de kritiek van de RRKC. Op de beroepsgronden die op de behoefte zien, wordt verderop in deze uitspraak nader ingegaan.

In de op 27 mei 2015 in een raadscommissie uitgesproken toelichting op de eerder ingediende zienswijze van de initiatiefnemers van het Chabot museum wordt kritiek geuit op de rubricering van de zienswijze in de zienswijzennota. Deze toelichting bevat echter, naast een nadere toelichting op de reeds ingediende zienswijze, geen nieuwe gezichtspunten. De zienswijze is betrokken bij het opstellen van de zienswijzennota.

De open brief van 37 landschapsarchitecten, architecten, stedenbouwkundigen en architectuurhistorici aan het college van burgemeester en wethouders en de raad roept op tot behoud van het Museumpark, omdat het in het plan mogelijk gemaakte gebouw de gedachte achter het Museumpark in hun ogen zal aantasten. Op dit punt is onder B.3.3 van de zienswijzennota ingegaan.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad de gezichtspunten die in de door [appellant sub 2] bedoelde stukken naar voren zijn gebracht, bij zijn besluitvorming betrokken en bestaat in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

mer-beoordeling

7. Erasmus MC betoogt dat in het besluit een integrale beoordeling ontbreekt van de mogelijke nadelige gevolgen van het plan voor het milieu in relatie tot de selectiecriteria van bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffect-beoordeling. Daarbij wijst Erasmus MC onder meer op het verwachte aantal bezoekers van het collectiegebouw, de niet onderzochte geluidhinder en de bijzondere kwetsbaarheid van de in de directe omgeving verblijvende patiënten.

7.1. De raad stelt dat hij rekening heeft gehouden met bezoekersaantallen en de bijzondere kwetsbaarheid van de directe omgeving. Volgens hem leidt het plan tot een toename van ongeveer 5 tot 10% meer bezoekers aan de culturele instellingen in en rond het Museumpark. De weerkaatsing van geluid op het gebouw zal voorts niet tot overlast leiden voor Erasmus MC. Volgens de raad bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het uitvoeren van een uitgebreide mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk is.

7.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Ingevolge het vierde lid van dat artikel worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge het vijfde lid kan bij de maatregel een plan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid, mits dat plan voor de desbetreffende activiteit niet is aangewezen op grond van het tweede lid.

Ingevolge artikel 7.19, eerste lid, neemt het bevoegd gezag, indien het degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen, in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 7.17, derde lid, houdt het bevoegd gezag bij zijn beslissing rekening met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria.

Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Besluit milieueffectrapportage geldt, voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de wet:

a. in zodanige gevallen en

b. in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

7.3. In categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.

7.4. Vaststaat dat er in dit geval geen verplichting geldt tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer op grond van de omstandigheid dat zich hier een geval voordoet als bedoeld in één of meer van de categorieën van gevallen in de bijlage, onderdeel D, bij het Besluit milieueffectrapportage. De vraag is daarom of zich een geval voordoet waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In dit geval heeft de raad op p. 42 van de plantoelichting te kennen gegeven dat hij van oordeel is dat een zodanig geval zich evenmin voordoet. Daarbij heeft hij in ogenschouw genomen dat de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor het milieu beperkt zijn. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het aantal door de initiatiefnemers voorspelde bezoekers van 90.000 per jaar, dat door Erasmus MC niet is betwist, niet dusdanig groot is dat reeds daarom de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer hadden moeten worden toegepast. Het gaat hier om het mogelijk maken van een gebouw in stedelijk gebied met daarin functies met naar hun aard beperkte milieugevolgen. Gelet hierop noopte de bijzondere kwetsbaarheid van de in de directe omgeving verblijvende patiënten in dit geval evenmin tot toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer. Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

8. De stichting stelt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. De plantoelichting noemt weliswaar de verschillende treden van de ladder voor duurzame verstedelijking, maar een cijfermatige onderbouwing van de regionale behoefte aan de toevoeging van 15.000 m² opslagruimte met ondersteunende functies in het Museumpark ontbreekt. Niet is onderzocht in hoeverre andere musea behoefte aan extra opslagruimte hebben. Ook inzicht in de bestaande capaciteit, waaronder begrepen de bestaande leegstand, ontbreekt, terwijl het leegstandspercentage in Rotterdam hoog is, aldus de stichting.

8.1. De raad stelt dat de huidige depots van het MBVB verspreid over de stad en het land liggen en dat deze onveilig en gedateerd zijn. Hierdoor is een groot deel van de kunstcollectie niet goed beschermd tegen inbraak, brand en waterschade. Daarom is een centraal en veilig museumdepot noodzakelijk. Daarbij is ook behoefte aan ondersteunende functies, zoals atelier- en restauratieruimten.

Voor de onderbouwing van die behoefte wijst de raad op het rapport "Locatiekeuze Collectiegebouw 2005-2014" van 27 maart 2014 (hierna: rapport Locatiekeuze).

De raad heeft ter zitting toegelicht dat een collectiegebouw met publiekstoegankelijke ruimten, zoals in dit plan voorzien, voor Nederland een uniek en nieuw concept is. Dit betekent dat er nog geen aanbod bestaat, zodat het lastig is om de regionale behoefte te bepalen zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Om te bepalen of er behoefte bestaat aan een dergelijk concept in Nederland is marktonderzoek uitgevoerd en is gekeken naar ervaringen in het buitenland. Volgens de raad blijkt daaruit dat belangstelling bestaat voor een dergelijk concept. Contacten met particuliere verzamelaars bevestigen de behoefte aan depotruimte voor particuliere collecties. MBVB heeft voor ongeveer 60% van de particuliere depotruimten al intentieovereenkomsten gesloten, aldus de raad.

De raad heeft ter zitting uiteengezet dat het gebouw met de voorziene faciliteiten naar verwachting een eigen behoefte zal creëren.

8.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

8.3. In de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro (blz. 49; Stb. 2012, 388) staat dat provinciale en gemeentelijke overheden verplicht zijn om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele regionale behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Zo wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. De behoefte kan zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn. Deze verplichting moet leiden tot een regionale afstemming bij de invulling van een kwantitatieve of kwalitatieve woningbehoefte of bij een behoefte aan bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.

Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer. Bij deze beoordeling dient de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen.

8.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het in het plan voorziene collectiegebouw moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

8.5. De Afdeling stelt vast dat het concept voor een collectiegebouw met publiekstoegankelijke ruimten, zodat het publiek de mogelijkheid heeft om achter de schermen van MBVB te kijken en kunstwerken te zien die normaal gesproken in een depot verborgen blijven, nieuw is in Nederland. Het gaat om een nieuwe ontwikkeling en een nieuw aanbod.

De Afdeling overweegt dat het niet reëel is om voor een dergelijk nieuw concept het passende regionale schaalniveau te bepalen aan de hand van reisafstanden, omdat het gebouw bezoekers uit het hele land en ook uit het buitenland zal aantrekken.

De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad in dit geval heeft mogen afzien van het bepalen van een actuele regionale behoefte, aangezien artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro zich in dit geval niet voor toepassing leent.

9. Het voorgaande laat echter onverlet dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of de toegekende bestemming uitvoerbaar is. De Afdeling zal daarom de beroepsgronden over de behoefte en de locatiekeuze betrekken bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Behoefte

10. In het rapport Locatiekeuze is inzichtelijk gemaakt dat er een depotbehoefte ten behoeve van de collectie van MBVB bestaat van ongeveer 4.765 m². Dit wordt door de Stichting niet betwist.

10.1. In opdracht van MBVB is door Berns Museum Management een marktverkenning uitgevoerd, weergegeven in het rapport "Marktverkenning Collectiegebouw Museum Boijmans Van Beuningen" van juli 2014. Daarin zijn de wensen van particuliere verzamelaars en bezoekers verzameld en geanalyseerd. Uit dat rapport volgt dat er behoefte is aan depotruimte voor particuliere collecties en dat de publieksfunctie van het collectiegebouw ongeveer 90.000 betalende bezoekers per jaar kan verwachten. Deze conclusies zijn door een second opinion van een ander adviesbureau bevestigd, aldus de zienswijzenrapportage.

Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid aannemelijk kunnen achten dat in Nederland behoefte bestaat aan een gebouw dat publiek toegankelijk is en waar ook particuliere collecties ondergebracht kunnen worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat reeds voor 60% van de particuliere depotruimten intentieovereenkomsten zijn gesloten.

Het betoog faalt.

Locatiekeuze

11. De stichting en [appellant sub 2] betogen dat bij de keuze voor de locatie van het gebouw geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Volgens hen heeft de raad zich bij die keuze met name laten leiden door de voorwaarden die Stichting De Verre Bergen heeft gesteld aan de financiering van het gebouw. Een van die voorwaarden is volgens hen dat het gebouw wordt gerealiseerd binnen een straal van 250 m rond MBVB.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de keuze voor de locatie voortkomt uit een langjarig, intensief en zorgvuldig proces, dat is omschreven in het rapport Locatiekeuze. Volgens hem wegen de voordelen voor deze locatie zwaarder dan de nadelen.

11.2. In de plantoelichting staat in paragraaf 2.1 dat een studie naar de geschiktheid van bestaande gebouwen als depotgebouw, heeft uitgewezen dat deze niet voldoen aan de gestelde eisen. Het gaat dan met name om de combinatie van verdiepingshoogte, hoge vloerbelastingen en zeer zware brandwerendheidseisen. Nieuwbouw op de nu voorgestane locatie biedt de meeste meerwaarde, zowel op het gebied van bereikbaarheid (centraal in de stad) als op het gebied van kostenvoordelen ten aanzien van personele inzet en kunsttransport, aldus de plantoelichting.

In de Zienswijzenrapportage staat dat in de periode van 2006 tot 2012 tientallen locaties in Rotterdam zijn onderzocht. Nadat in juni 2011 voor een collectiegebouw is gekozen, concentreerden de locatieonderzoeken zich op verschillende locaties in de nabijheid van MBVB en uiteindelijk op het Museumpark.

11.3. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Uit het rapport Locatiekeuze kan worden afgeleid dat ook locaties op grotere afstand van MBVB in ogenschouw zijn genomen voor de realisering van een gebouw, maar dat, voor zover die locaties al beschikbaar zijn en geschikt zouden zijn te maken, die grotere afstand tot diverse nadelen leidt, te weten beperktere bezoekersstromen en de onmogelijkheid om de exploitatie en beveiliging te combineren met die van het museum. Vervolgens zijn vier locaties in de directe nabijheid van het bestaande museum onderzocht, waaronder die in het zogenoemde "Voorportaal". De raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de voordelen die volgens hem zijn verbonden aan deze locatie zwaarder wegen dan de nadelen. Gezien het vorenstaande heeft de raad de voor- en nadelen van alternatieve locaties in de belangenafweging meegenomen.

Het betoog faalt.

Planbegrenzing

12. De stichting stelt dat de raad niet in redelijkheid van de in het plan gehanteerde plangrenzen heeft kunnen uitgaan. Met deze begrenzing heeft de raad ten onrechte geen integrale beoordeling gemaakt van het gehele Museumpark.

De stichting wijst erop dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Hoboken" aan ongeveer de helft van de gronden in het plangebied en aan een even groot deel van gronden buiten het plangebied een wijzigingsbevoegdheid was toegekend die het mogelijk maakte in het Museumpark één culturele publiekstrekker toe te voegen. Voor het deel van de gronden buiten het plangebied voorziet het bestemmingsplan "Hoboken" nog steeds in die wijzigingsbevoegdheid en bouwmogelijkheid. De raad is derhalve ten onrechte voorbijgegaan aan de ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestond om de plangrenzen ruimer te trekken, omdat het nadrukkelijk de bedoeling is om één culturele publiekstrekker aan het Museumpark toe te voegen. Het is uitgesloten dat op de door de stichting bedoelde gronden buiten het plangebied nog een tweede gebouw in het Museumpark zal worden gerealiseerd. Dit zou de ruimtelijke uitstraling van het Museumpark niet ten goede komen, aldus de raad.

De raad stelt voorts dat op dit moment de herziening van het bestemmingsplan "Hoboken" in procedure is waarbij de aan de resterende gronden toegekende wijzigingsbevoegdheid zal vervallen. Dit plan zal halverwege dit jaar ter inzage worden gelegd, aldus de raad.

12.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het bestemmingsplan "Hoboken" is aan de desbetreffende gronden de bestemming "Groen" met de aanduiding "wijzigingsgebied II" toegekend. Dit deel van de gronden mag worden gewijzigd in de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", teneinde een culturele voorziening te realiseren met een maximale bouwhoogte van 16 m. De Afdeling overweegt dat in het bestemmingsplan "Hoboken" de mogelijkheid om een culturele voorziening te realiseren niet bij recht is toegestaan. Daartoe dient eerst een wijzigingsplan te worden vastgesteld. Ten tijde van de vaststelling van het plan was er geen wijzigingsplan in procedure, zodat het niet aannemelijk was dat er een tweede culturele voorziening aan het Museumpark zou worden toegevoegd. De raad heeft verklaard dat inmiddels de herziening van het bestemmingsplan "Hoboken" in procedure is waarin de aan de resterende gronden toegekende wijzigingsbevoegdheid vervalt. Een ontwerp van dit plan zal nog dit jaar ter inzage wordt gelegd.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gemeente eigenaar is van de desbetreffende gronden en dat de raad namens de gemeente ter zitting uitdrukkelijk heeft toegezegd dat naast het collectiegebouw geen tweede gebouw met culturele voorzieningen in het Museumpark zal worden gerealiseerd. Voorts betrekt de Afdeling bij dit oordeel dat het plangebied met een deel van de desbetreffende gronden overlapt, zodat ook om die reden niet aannemelijk is dat ter plaatse een tweede culturele voorziening kan worden gerealiseerd.

Het betoog faalt.

Situering plangebied/stedenbouwkundige samenhang

13. [appellant sub 2] stelt dat de plaatsing van het gebouw midden in het Museumpark grote schade toebrengt aan de stedenbouwkundige samenhang van het gebied, omdat alle andere bebouwing in het park aan de randen daarvan is gerealiseerd. Volgens hem gaat de raad er ten onrechte vanuit dat het zogenoemde "Voorportaal" de entreezone vormt van het Museumpark. Volgens [appellant sub 2] ligt de entree van het park aan de noordzijde, niet bij het "Voorportaal" maar bij de Rochussenstraat.

De stichting stelt dat de raad ten onrechte ervan uitgaat dat het collectiegebouw aan de rand van het park is voorzien. Zij voert aan dat uit het ontwerp en het rapport "Hoboken, Cultuurhistorische analyse" van 10 december 2008 van Urban Fabric/Steenhuis stedenbouw/landschap volgt dat de randen van het park elders liggen en het Museumpark doorloopt tot aan de Rochussenstraat. Het gebouw is volgens de stichting midden in het park voorzien. Dit zal leiden tot aantasting van de herkenbaarheid van het gebied tussen de Museumparkstraat en de Rochussenstraat. Dit is volgens de stichting een onaanvaardbare aantasting van het Museumpark.

Bond Heemschut stelt dat de locatie "Voorportaal" ten onrechte als grens van het park wordt beschouwd, terwijl het een locatie midden in het park betreft.

13.1. De raad stelt dat het plangebied niet midden in het park is gelegen. Daarbij verwijst hij naar het ontwerp van Rem Koolhaas en Yves Brunier voor het Museumpark uit 1989, waarin het plangebied is gelegen in het deel van het park dat "Voorportaal" heet. Volgens de raad gaan de stichting, [appellant sub 2] en Bond Heemschut uit van het gebied "Land van Hoboken", welk gebied veel groter was dan het huidige Museumpark. Het gebied tussen de straat Museumpark en de Rochussenstraat behoort volgens de raad niet tot het Museumpark.

13.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op de bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied, waaronder het gebouw van het Nieuwe Instituut en de zogenoemde witte villa’s ten noorden van het plangebied, maar ook het bestaande gebouw van MBVB ten oosten daarvan, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plangebied is gesitueerd aan de rand van het Museumpark. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan uit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar heeft mogen achten om de reden dat het plangebied midden in het park zou zijn gelegen en het park om die reden onaanvaardbaar zou worden aangetast door nieuwe bebouwing op die plek. De betogen van de stichting, [appellant sub 2] en Bond Heemschut falen.

Cultuurhistorische waarden

14. Bond Heemschut en [appellant sub 2] stellen dat de plantoelichting ten onrechte geen inventarisatie van de cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied bevat.

14.1. In de plantoelichting staat dat in de directe omgeving van het plangebied enkele cultuurhistorisch waardevolle panden aanwezig zijn en dat ook het Museumpark als restant van de "groene wig" uit het Uitbreidingsplan van Witteveen enige cultuurhistorische waarde heeft. Op p. 21 van de plantoelichting is de geschiedenis van de wijk Hoboken beschreven. Dankzij deze geschiedenis bevindt zich in Hoboken een groot aantal historisch relevante gebouwen, aldus de plantoelichting. De oudste rijksmonumenten worden gevormd door laat negentiende-eeuwse herenhuizen langs de Westersingel. Daarnaast zijn gebouwen uit de periode van de Jongere Bouwkunst als rijksmonument aangewezen, zoals MBVB, huis Sonneveld en de remonstrantse kerk.

14.2. Gelet op deze passages in de plantoelichting mist het betoog van appellanten dat de plantoelichting geen inventarisatie bevat van de cultuurhistorische waarden in de omgeving, feitelijke grondslag.

15. De stichting, Bond Heemschut en [appellant sub 2] stellen dat de plantoelichting ten onrechte geen beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit is in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Bro, aldus Bond Heemschut en [appellant sub 2].

De stichting, Bond Heemschut en [appellant sub 2] stellen dat de raad bij de belangenafweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de in het Museumpark aanwezige cultuurhistorische waarden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Zij wijzen daarbij op de in het Museumpark gelegen monumenten, zoals de silhouetwaarde van de toren van MBVB en het beschermd stadsgezicht Heemraadssingel-Mathenesserlaan. [appellant sub 2] wijst erop dat in het aanwijzingsbesluit als een van de te beschermen waarden van het stadsgezicht de visuele en stedenbouwkundige relatie met het aangrenzende Museumpark, het voormalige "Land van Hoboken" wordt genoemd.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat zich in het plangebied geen objecten bevinden die zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht, noch als monument of beeldbepalend object.

De raad wijst erop dat in het kader van de Gebiedsvisie Hoboken 2030 een cultuurhistorische analyse is gemaakt. De aanbevelingen uit deze analyse zijn verwerkt in de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor het collectiegebouw en betrokken bij het vaststellingsbesluit. De raad stelt zich op het standpunt dat voor zover er cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, deze zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Zo blijft door het bepalen van een maximale bouwhoogte van 43 m het gebouw onder het bovenste deel van de toren van MBVB, waardoor de functie als landmark van het bestaande museumgebouw behouden blijft, en heeft het plan geen invloed op het beschermd stadsgezicht Heemraadssingel-Mathenesserlaan, aldus de raad.

15.2. Ingevolge artikel 3.1.6, vijfde lid, aanhef en onder a van het Bro wordt, voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, in de toelichting ten minste neergelegd:

a. een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

15.3. In de nota van toelichting bij dit artikel (blz. 6; Stb 2011, 339) staat dat cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

15.4. In de plantoelichting staat een overzicht weergegeven van toepasselijk gemeentelijk beleid. Daartoe behoren onder meer de Gebiedsvisie Hoboken 2030 (hierna: Gebiedsvisie) en het Rotterdamse Cultuurplan 2013-2016. Het Museumpark maakt volgens de Gebiedsvisie onderdeel uit van de "groene wig" tussen de Parkhaven en de Nieuwe Binnenweg en is aangemerkt als "internationaal cultuurpodium". In de Gebiedsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de randen van het park en verdere versterking van de afzonderlijke culturele instellingen daarin.

In de stedenbouwkundige randvoorwaarden staat dat inpassing van het collectiegebouw bestaat uit het realiseren van goede relaties met het Nieuwe Instituut, Erasmus MC en MBVB. Het omvangrijke volume van het collectiegebouw mag de betrokkenheid van het Nieuwe Instituut met het Museumpark niet frustreren. MBVB is met haar karakteristieke toren een monument en landmark tegelijk. Hier past een respectvolle benadering, aldus de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

15.5. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat zich binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden bevinden.

Gelet op bovengenoemde passages uit de plantoelichting en de stedenbouwkundige randvoorwaarden heeft de raad bij het vaststellingsbesluit rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het Museumpark, alsmede de cultuurhistorische waarde van het aangrenzende gebied. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de belangenafweging doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan de cultuurhistorische waarden die gediend zouden zijn met handhaving van de bestaande situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zich in het plangebied geen panden bevinden die zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht of Rijks- of gemeentelijk monument. Het plan is in zoverre dan ook niet in strijd met artikel 3.1.6, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bro vastgesteld.

De betogen falen.

16. De stichting stelt voorts dat het onduidelijk is waarom de raad de omvang van het bouwplan relevant acht bij de beoordeling van de cultuurhistorische waarde van het park. De stichting voert in dat verband aan dat het plan niet voorziet in een museum, maar in een museumdepot dat beperkt toegankelijk is.

16.1. De raad stelt dat het Museumpark in de Gebiedsvisie wordt aangemerkt als internationaal cultuurpark en dat in die Gebiedsvisie de realisatie van een collectiegebouw wordt genoemd als erkende opgave voor het gebied.

16.2. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het Museumpark in de Gebiedsvisie wordt aangemerkt als internationaal cultuurpark en dat het onderzoeken van de haalbaarheid en ruimtelijke inpassing van een collectiegebouw ten behoeve van het MBVB als opgave staat genoemd in het Masterplan Internationaal Cultuurpark.

Zoals de Afdeling in 8.5 heeft vastgesteld voorziet het plan met het realiseren van een collectiegebouw in een geheel nieuw concept, zodat het publiek achter de schermen van het museum kan kijken en daarbij onder meer kan zien hoe restauratiewerkzaamheden worden uitgevoerd. Het gaat weliswaar niet om een museum, maar ook niet om een beperkt toegankelijk museumdepot. De raad heeft met het oog op dit nieuwe concept ervoor gekozen om aan de gronden de bestemming "Cultuur en ontspanning" toe te kennen. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, b, c en e, van de planregels zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor een museumdepot met daarbij behorende, ondersteunende en/of ondergeschikte tentoonstellingsruimten, publiekstoegankelijke ruimten en atelier-/restauratie- en studioruimten. In dat licht bezien en gelet op de Gebiedsvisie heeft de raad een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de culturele waarde van het realiseren van een collectiegebouw met een omvang als in dit plan voorzien.

De betogen falen.

17. [appellant sub 2] stelt dat het plan de onderlinge samenhang van de in de omgeving van het plangebied aanwezige monumenten aantast. Hij wijst daarbij op enkele besluiten tot aanwijzing als Rijksmonument waaruit de waarde van de onderlinge samenhang van monumenten in het Museumpark volgens hem kan worden afgeleid.

17.1. In de door [appellant sub 2] overgelegde besluiten tot aanwijzing als Rijksmonument wordt tot uitdrukking gebracht de waarde van de onderlinge samenhang tussen het hoofdgebouw van MBVB, de bijbehorende museumtuin met rosarium en vijverpartijen aan de zuidzijde, een ronde gebogen tuinmuur met in het midden het monument voor G.J. de Jongh aan de Westzeedijk en een zeventiende-eeuws hek van de voormalige boerderij Muyden. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de onderlinge samenhang tussen deze monumenten niet zal worden aangetast door een gebouw in het plangebied, dat ligt ten westen en noordwesten van de hiervoor genoemde monumenten.

Het betoog faalt.

Ruimtelijke inpassing

18. Bond Heemschut en de stichting kunnen zich niet verenigen met de ruimtelijke inpassing van het collectiegebouw in het Museumpark. Bond Heemschut stelt dat het collectiegebouw qua schaal en uitstraling niet in de omgeving past en tot een ernstige aantasting van de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van park en omgeving zal leiden. De toegestane maximale bouwhoogte van 43 m is uitzonderlijk hoog en past niet in de omgeving en de aangrenzende bebouwing rond het park, aldus Bond Heemschut.

18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij het ontwerp van het collectiegebouw rekening is gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van het Museumpark en de omgeving. In het voorontwerp is nog uitgegaan van een vierkant gebouw, maar met het oog op de ruimtelijke kwaliteit is uiteindelijk gekozen voor een rond gebouw met een kleiner bouwvlak. Door te kiezen voor een rond gebouw bedraagt de footprint ongeveer 1.750 m². Het Museumpark heeft een oppervlakte van ongeveer 68.000 m². Dit betekent dat de footprint van het gebouw maximaal 2% van de oppervlakte van het Museumpark bedraagt. Voorts stelt de raad dat de omringende gebouwen divers van maat en schaal zijn en dat het collectiegebouw in het ensemble van het MBVB, het Nieuwe Instituut en het Erasmus MC geen buitensporige afwijking vormt.

18.2. De raad dient bij de vaststelling van het plan alle ruimtelijk relevante belangen in onderling verband te bezien en te bepalen welke bestemmingen aan gronden in het plangebied moeten worden gegeven en welke regels daarbij nodig zijn.

In het voorheen geldende bestemmingsplan "Hoboken" was aan een deel van het betrokken plangebied reeds een wijzigingsbevoegdheid toegekend die bebouwing ter plaatse mogelijk maakt. In de Gebiedsvisie staat het collectiegebouw als opgave genoemd. De raad heeft zich nadrukkelijk gerealiseerd dat de inpassing van een collectiegebouw met een hoogte van 43 m een uitdaging zou zijn. Daarom is een analyse uitgevoerd en zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld die als leidraad hebben gediend voor de opdracht aan de architect. De raad heeft bij de afweging van belangen rekening gehouden met de impact van het gebouw op het Museumpark.

De raad heeft welbewust gekozen voor een rond gebouw met een bouwhoogte van 43 m. Hierbij heeft de raad onder ogen gezien dat de hoogte van het gebouw van invloed kan zijn op de beleving van het Museumpark en de omgeving. Verder heeft de raad in aanmerking genomen dat de footprint van het gebouw zonder overkraging 1.750 m² zal bedragen en inclusief overkraging 4.500 m². De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onder de gegeven omstandigheden na afweging van alle betrokken belangen de hoogte van het gebouw en de ruimtelijke inpassing daarvan in de stedelijke omgeving ter plaatse niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Het betoog faalt.

Zichtlijnen

19. De stichting stelt dat het plan tot aantasting van de zichtlijn tussen de Rochussenstraat en het Museumpark leidt. In het rapport "Hoboken, Cultuurhistorische analyse" staat op p. 63 tot en met 67 dat de zichtlijn tussen de Rochussenstraat en het Museumpark een van de sterke zichtlijnen in het voormalige land van Hoboken is. Realisering van het plan staat volgens de stichting in de weg aan het handhaven van die zichtrelatie. Een eventuele resterende zichtlijn aan de westzijde van het plangebied zal verdwijnen door de in artikel 8.3.3 van de planregels voorgeschreven beplanting op die locatie, aldus de stichting.

[appellant sub 2] stelt dat het centrale concept van de ruimtelijke inrichting van het gebied is dat alle zichtlijnen vanuit alle zijden van de stad in de richting van het park een aanblik bieden op groen en rust. Volgens hem worden door het plan belangrijke zichtlijnen aangetast, nu het gebouw op het kruispunt van alle zichtlijnen komt te staan. Zo wordt het zicht op de toren van MBVB, met name vanuit de westkant van de stad, volgens hem ernstig geschaad. Voorts worden de zichtlijnen op het park vanuit de Mathenesserlaan en de Rochussenstraat aangetast. Volgens hem blijft er zo weinig ruimte om het gebouw over dat het park alleen kan worden waargenomen vanaf de kruising Jongkindstraat - Museumpark.

19.1. De raad stelt dat met de keuze voor de locatie juist rekening is gehouden met de zichtlijnen. Door de plaatsing van het bouwvlak iets uit het midden van het "Voorportaal" blijven aan weerszijden zichtlijnen en ruimten over om het park te kunnen zien en om langs het gebouw het park te betreden. Met name de belangrijkste zichtlijn vanuit de Jongkindstraat blijft volledig behouden. Tevens blijft zicht op het park vanuit het Sophia Kinderziekenhuis en het Nieuwe Instituut bestaan. Voorts blijft voldoende ruimte over om de bestaande gebouwen waar te nemen.

19.2. Op p. 63 van het rapport "Hoboken, Cultuurhistorische analyse", dat is opgesteld ten behoeve van de door de raad vastgestelde Gebiedsvisie, worden drie sterke zichtlijnen genoemd in het voormalige Land van Hoboken. Deze zichtlijnen, die zijn weergegeven op een kaartje op p. 62, zien evenwel niet op het Museumpark. Op p. 66 van het rapport worden op een kaartje de zogenoemde zichtrelaties tussen de Rochussenstraat en het Museumpark aangegeven. Hierover wordt op p. 67 onder meer opgemerkt dat de zichtlijnen onder het Nieuwe Instituut door en de openbare routing dwars door het gebouw heen de Rochussenstraat verbinden met het park, hoewel dit effect niet heel sterk is door de verhoogde arcade van het Nieuwe Instituut. Toch is volgens het rapport de parkruimte nog steeds te ervaren op de Rochussenstraat, door de wijkende rooilijnen, de groenstrook ten noorden van de straat en de aanwezigheid van Old Dutch, een alzijdig gebouw. Aanbevolen wordt het park en de open ruimte bij de Rochussenstraat herkenbaar en beleefbaar te houden, het groene karakter in het profiel (middenberm en randen) waar mogelijk te versterken en eventuele nieuwbouw het karakter van de parkbebouwing aan te laten nemen: vrijstaand, alzijdig gericht, omspoeld door ruimte en van beperkte afmetingen. Een zichtlijn vanuit de Mathenesserlaan naar het Museumpark, waarop [appellant sub 2] doelt, wordt in het rapport "Hoboken, Cultuurhistorische analyse" niet genoemd. In de door de raad vastgestelde Gebiedsvisie zijn de hiervoor genoemde zichtlijnen en zichtrelaties niet benoemd.

Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat het gebouw op een kruispunt van alle zichtlijnen komt te staan, overweegt de Afdeling dat niet alle visuele relaties die in een gebied te leggen zijn, relaties zijn waarmee de raad bij het vaststellen van een plan rekening moet houden. De raad heeft in dit geval rekening willen houden met de zichtrelaties tussen de Rochussenstraat en het Museumpark uit het rapport "Hoboken, Cultuurhistorische analyse". Daartoe heeft zij het bouwvlak iets uit het midden van het "Voorportaal" geplaatst. Weliswaar worden de zichtrelaties tussen de Rochussenstraat en het Museumpark door de in het plan mogelijk gemaakte bebouwing beperkt, maar zij worden niet alle onderbroken. Het is dus niet zo dat het park alleen nog zal kunnen worden waargenomen vanaf de kruising Jongkindstraat - Museumpark, zoals [appellant sub 2] stelt. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan vanwege de zichtrelaties niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat voldoende is dat de raad in de besluitvorming rekening heeft gehouden met het belang dat gemoeid is met deze zichtrelaties; hij was niet gehouden dit belang te laten prevaleren. De in artikel 8.3.3 van de planregels voorgeschreven beplanting zal vanwege het groene karakter ervan ervaren worden als deel uitmakende van het park, zodat in zoverre de zichtrelatie tussen de Rochussenstraat en het Museumpark hierdoor niet wordt onderbroken. Bovendien stond op deze plek in de bestaande situatie eveneens beplanting.

Voor zover [appellant sub 2] stelt dat het zicht op de toren van MBVB, dat door de raad als "landmark" voor het museum wordt erkend, met name vanuit de westkant van de stad ernstig wordt geschaad, merkt de Afdeling op dat deze toren vanaf de kruising Rochussenstraat - Museumpark, gelet op de ligging van het plangebied, zichtbaar zal blijven. De zichtbaarheid van de toren vanuit de Wytemastraat zal mogelijk verminderen, maar van belang is dat de huidige bebouwing van Erasmus MC het zicht op de toren vanuit die straat reeds beperkt. Dit betoog geeft dus evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vaststelling van het plan.

De betogen van de stichting en van [appellant sub 2] falen.

Overkragende bebouwing

20. De stichting stelt dat de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" niet grenzen aan gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning", maar alleen aan gronden met de bestemming "Groen". Gronden met de bestemming "Groen" bevatten geen bouwvlak en geen bouwbestemming. Gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" grenzen derhalve niet aan gronden waarop bebouwing is toegestaan en waarvoor een maximale bouwhoogte geldt. Het is daarom volgens de stichting onduidelijk welke maximale bouwhoogte is toegestaan voor de op deze gronden voorziene overkraging. Het plan leidt in zoverre tot rechtsonzekerheid, aldus de stichting.

20.1. De raad stelt dat alleen aan gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" een bouwvlak is toegekend. Het is volgens de raad duidelijk dat de woorden "met aangrenzende bouwbestemming" in artikel 5.1, aanhef en onder h, van de planregels doelen op dit bouwvlak.

20.2. Aan een deel van de gronden met de bestemming "Groen" en een deel van de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" is de aanduiding "overkraging" toegekend.

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden, ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "overkraging" tevens bestemd voor een overkraging behorende tot gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.

Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden, ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "overkraging" tevens bestemd voor een overkraging behorende tot gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.

20.3. In de plantoelichting staat dat ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "overkraging" een overkraging is toegestaan behorende tot het gebouw dat wordt gebouwd binnen de bestemming "Cultuur en ontspanning". Gelet op de planregels, in samenhang gelezen met de verbeelding, is alleen aan gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" een bouwvlak toegekend. Voor deze gronden geldt een maximale bouwhoogte van 43 m. Tegen deze achtergrond ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel artikel 5.1, aanhef en onder h, van de planregels in zoverre onduidelijk is dan wel tot rechtsonzekerheid zal leiden.

Het betoog faalt.

21. De stichting stelt dat in de planregels een definitie van het begrip overkraging ontbreekt. In het woordenboek is overkraging gedefinieerd als "een geleidelijk overstekend bouwdeel dienende om een muurverzwaring of uitspringend bouwdeel van geringe massa (bijv. hoektorentje) te ondersteunen". In het licht van deze definitie kan een overkraging volgens de stichting niet gelijkgesteld worden met een overbouwing van 40% zoals in dit plan voorzien. De stichting stelt in dat verband dat de raad ten onrechte geen bouwvlak heeft toegekend aan de gronden waarvoor het plan in overkragende bebouwing voorziet.

De stichting stelt voorts dat in de planregels ten onrechte niets is geregeld over de minimale vrije doorloophoogte op gronden waaraan de bouwaanduiding "overkraging" is toegekend. Het is daarom onduidelijk vanaf welke hoogte de overkraging mag worden gebouwd.

21.1. De raad stelt dat de keuze voor een rond gebouw met overkraging voortkomt uit een langjarig, intensief en zorgvuldig proces. In het voorontwerp was gekozen voor een vierkant bouwvlak dat veel groter was. Juist door te kiezen voor een rond bouwvlak, dat ruim binnen het eerder gekozen vierkante bouwvlak valt, is de footprint kleiner en zijn de bouwmogelijkheden beperkter. De footprint zou anders uitkomen op een oppervlakte van ongeveer 4.500 m² in plaats van de huidige footprint van 1.750 m². Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het de bedoeling is dat het gebouw boven oogniveau langzaam gaat uitlopen. Het is volgens de raad ondoenlijk om hiervoor een hoogte aan te geven. Daarom is gekozen voor een praktische regeling. De raad heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat er bewust voor is gekozen om geen koppeling te maken met een beeldkwaliteitsplan, omdat dit tot een te gedetailleerde planregeling zou leiden die mogelijk aan de uiteindelijke invulling en het ontwerp in de weg kan staan. Gelet op de footprint, de toegestane bouwhoogte, de geleidelijke uitloop en de maximering van de overkraging, vormt het ontwerp een realistische invulling van het plan, aldus de raad.

21.2. De bouwaanduiding "overkraging" ligt rondom het toegekende bouwvlak en reikt tot ongeveer 10 m gerekend vanaf het bouwvlak. De raad heeft met deze bestemmingsregeling nadrukkelijk ervoor gekozen op de gronden met de aanduiding overkraging geen bebouwing mogelijk te maken. Een keuze voor een bouwvlak op de gronden waaraan de bouwaanduiding "overkraging" is toegekend, zou leiden tot een vergroting van de bouwmogelijkheden, terwijl de raad juist heeft beoogd de bouwmogelijkheden te beperken met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van het Museumpark. De Afdeling overweegt dat de raad er daarom in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen alleen aan het deel van het gebouw dat contact maakt met de grond een bouwvlak toe te kennen.

De Afdeling overweegt voorts dat de raad heeft beoogd met de planregeling aan te sluiten bij het ontwerp van het gebouw, waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van het Museumpark. Gelet op het bijzondere ontwerp heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen om te volstaan met bovenbedoelde planregeling.

Het betoog faalt.

Planregels

22. De stichting stelt dat gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend, niet bestemd zijn voor verkeersdoeleinden of ontsluitingswegen, zodat niet duidelijk is op welke wijze het museumdepot wordt ontsloten voor laad- en losverkeer. Het plan leidt in zoverre tot rechtsonzekerheid.

Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels in een mogelijkheid tot ontsluiting voorziet, stelt de stichting dat een voorziening voor laad- en losverkeer niet als kleinschalig kan worden aangemerkt.

22.1. De raad stelt dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is dat op gronden met de bestemming "Groen" ook wegen zullen worden aangelegd. Wel zal over deze gronden bevoorrading van het gebouw plaatsvinden, maar dat past binnen de doeleindenomschrijving in artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels, aldus de raad.

22.2. In artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding, is bepaald dat op gronden met de bestemming "Groen" onder meer kleinschalige voorzieningen voor verkeer en vervoer zijn toegestaan. Het betoog van de stichting over de onduidelijkheid van de wijze van ontsluiting voor laad- en losverkeer, mist derhalve feitelijke grondslag.

Anders dan de stichting heeft betoogd, ziet de Afdeling geen reden te oordelen dat een voorziening voor laad- en losverkeer uitsluitend ten behoeve van het gebouw niet als kleinschalige voorziening valt aan te merken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid voor de in artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels weergegeven doeleindenomschrijving kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

23. De stichting stelt dat alle voor "Groen" aangewezen gronden tevens bestemd zijn voor terrassen. Het plan voorziet daarmee in de mogelijkheid van 3.000 m² bruto vloeroppervlak voor terras, terwijl ingevolge artikel 3.3.1 van de planregels maximaal 450 m² bruto vloeroppervlak van de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden mag worden gebruikt voor horeca. Artikel 3.4 van de planregels voorziet in een afwijkingsmogelijkheid, zodat voor de functie horeca het bruto vloeroppervlak maximaal 550 m² mag bedragen.

23.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 4.1, aanhef en onder i, van de planregels in relatie met artikel 3.1, 3.3.1 en 3.4 van de planregels dient te worden gelezen. Er is op gronden met de bestemming "Groen" geen zelfstandig terras toegestaan, aldus de raad. De raad erkent dat een maximering voor de in artikel 4.1, aanhef en onder i, van de planregels toegestane onbebouwde terrassen ontbreekt.

23.2. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor horeca met bijbehorende terrassen.

Ingevolge artikel 3.3.1 geldt voor het gebruik van de gronden ten behoeve van horeca dat het bruto vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 450 m².

Ingevolge artikel 3.4 kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.1 en toestaan dat het bruto vloeroppervlak van de functie horeca maximaal 550 m² mag bedragen.

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder i, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden, ter plaatse van de specifieke functieaanduiding "terras" tevens bestemd voor onbebouwde terrassen, behorend bij een aangrenzende bestemming waar horeca is toegelaten.

23.3. De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 4.1, aanhef en onder i, van de planregels weliswaar geen zelfstandig terras is toegestaan op de voor "Groen" aangewezen gronden, maar dat nu een maximering hiervoor ontbreekt, een terras bij een aangrenzende bestemming waar horeca is toegelaten mogelijk is met een maximum oppervlakte van 3.000 m². De raad heeft ter zitting erkend dat het niet de bedoeling is om een terras met een dergelijke oppervlakte mogelijk te maken. Nu de raad heeft nagelaten een nadere maximering op te nemen voor de oppervlakte, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan, voor zover het betreft artikel 4.1, onder i, van de planregels, op onvoldoende zorgvuldige wijze en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft vastgesteld.

Het betoog slaagt.

24. Erasmus MC stelt dat onduidelijk is wat moet worden verstaan onder "een doelmatige beplanting" als bedoeld in artikel 8.3.3 van de planregels.

24.1. Ingevolge artikel 8.3.3 van de planregels dient, indien op de gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" een gebouw wordt gerealiseerd, binnen een jaar na het voltooien van dat gebouw, aan de westzijde daarvan, in het plandeel met de bestemming "Groen", een doelmatige beplanting te worden gerealiseerd en in stand gehouden te worden. De in de bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegde "Beplantingsvisie Collectiegebouw d.d. 19 oktober 2015" voorziene beplanting op die locatie, wordt in ieder geval aangemerkt als een doelmatige beplanting als bedoeld in deze bepaling.

24.2. Door de verwijzing naar de "Beplantingsvisie Collectiegebouw d.d. 19 oktober 2015" heeft de raad in artikel 8.3.3 van de planregels naar het oordeel van de Afdeling duidelijk gemaakt wat onder "doelmatige beplanting" moet worden volstaan. Het betoog faalt.

Hittestress

25. De stichting stelt dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan de gevolgen van het plan voor het thermische comfort, zogenoemde hittestress, in het centrum. De stichting wijst op het rapport "Hittestress in Rotterdam" van 30 juni 2011. Volgens dit onderzoek is in Rotterdam in de zomer sprake van een stedelijk hitte-eiland effect. De stichting stelt dat hoge en dichte bebouwing bijdraagt aan hittegevoeligheid en dat de warmte hierdoor ook minder goed weg kan.

25.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving is vastgesteld en dat daarbij geen bijzondere eisen gelden voor het aspect hittestress.

25.2. Dat dit aspect niet expliciet is betrokken bij de vaststelling van het plan, betekent niet dat de raad het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bouwhoogte van de omliggende bouwwerken varieert en de afstand van het collectiegebouw tot omliggende bebouwing tientallen meters bedraagt, variërend tussen de 40 m en 50 m.

Het betoog faalt.

Schaduwwerking, windhinder en reflectie

Onderzoeken

26. Erasmus MC betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht wat de gevolgen zijn het van het gebouw op de omgeving op het gebied van bezonning, windhinder en reflectie.

Volgens de stichting had voor een adequate beoordeling van de gevolgen van realisering van het bestemmingsplan reeds bij de vaststelling daarvan inzichtelijk moeten zijn tot welke hinder vanwege reflectie en windhinder de maximale planologische mogelijkheden zullen leiden.

26.1. De raad stelt zich op het standpunt dat schaduwwerking, windhinder en reflectie reeds in 2014 zijn onderzocht door onderzoeksbureau Peutz. Het gaat om de rapporten "Nieuw Collectiegebouw MBVB Rotterdam, Invloed nieuwbouw op de bezonning van de omgeving" van 14 juli 2014 (hierna: het bezonningsrapport), "Nieuw Collectiegebouw MBVB Rotterdam, Windklimaatonderzoek met behulp van CFD" van 27 oktober 2014 (hierna: het windklimaatrapport) en "Bouwfysica, akoestiek en brandveiligheid" van 9 januari 2014 (hierna: het reflectierapport). Volgens de raad kan op grond van deze onderzoeksrapporten reeds worden geconcludeerd dat op de genoemde punten geen onaanvaardbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

26.2. Het bezonningsrapport, het windklimaatrapport en het reflectierapport maken geen deel uit van de bijlagen bij het raadsvoorstel. Gelet op het vorenstaande moet ervan worden uitgegaan dat de raad bij de vaststelling van het plan niet over deze rapporten beschikte, terwijl de daarin opgenomen informatie wel van belang was voor de vraag of de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen uit een oogpunt van schaduwwerking, windhinder en reflectie ruimtelijk aanvaardbaar zijn. In zoverre is het besluit niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid voorbereid. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om te bezien of het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand kan worden gelaten. Daartoe zal hierna, mede aan de hand van de overige beroepsgronden, worden bezien of de raad de in het plan opgenomen ontwikkeling met het oog op de aspecten schaduwwerking, windhinder en reflectie in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Maximale planologische mogelijkheden

27. De stichting stelt dat in de planregels niets is geregeld over de vorm van het toegestane gebouw. In deze procedure kan derhalve niet worden uitgegaan van een bol of taps toelopend gebouw. Nu ook een andere vorm en uitvoering van het gebouw mogelijk is, voert de stichting aan dat de raad bij de onderzoeken ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.

27.1. In het bezonningsrapport, het windklimaatrapport en het reflectierapport is uitgegaan van een rond gebouw. Niet valt in te zien dat bij het binnen het bouwvlak realiseren van een vierkant of rechthoekig gebouw de in deze rapporten geschetste gevolgen voor schaduwwerking, windhinder en reflectie groter zouden zijn dan bij de wel onderzochte gebouwsvorm. Daarbij is van belang dat een vierkant of rechthoekig gebouw minder groot zou zijn, omdat niet maximaal van het in het plan opgenomen ronde bouwvlak gebruik kan worden gemaakt. Ook valt uit het reflectierapport af te leiden dat door de kromming van de gevel reflecties bij een rond gebouw langer duren dan bij een rechthoekig gebouw. Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in de hiervoor bedoelde onderzoeken niet de maximale planologische mogelijkheden zijn onderzocht. Het betoog van de stichting faalt.

Schaduwwerking, windhinder en reflectie

28. Erasmus MC stelt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de naastgelegen kinderpsychiatrische kliniek. Zij stelt in dit verband dat de aanwezigheid van een gebouw met een omvang als mogelijk gemaakt in het plan een onaanvaardbaar risico vormt voor de behandeling van de patiënten, die baat hebben bij een veilige en rustige omgeving. Het belang van patiënten bij een dergelijke omgeving is volgens haar door de raad erkend bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Hoboken" op 15 juni 2006 en in de Gebiedsvisie.

Volgens Erasmus MC blijkt uit de toelichting noch uit de zienswijzennota dat de raad een afweging heeft gemaakt tussen het belang van het collectiegebouw en het belang van de behandeling van de patiënten in de kinderpsychiatrische kliniek. Volgens haar zijn de artikelen 8.1, 8.2, 8.3.1 en 8.3.2 van de planregels, die onder meer de nadelige gevolgen voor de kliniek moeten beperken, ontoereikend en had de raad het collectiegebouw om die reden niet op deze locatie mogelijk moeten maken. Voorts zijn deze planregels volgens haar in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu daarin onder meer geen duidelijke normstelling is opgenomen.

De stichting vreest voor aanzienlijke schaduwwerking van het gebouw die tot een onaanvaardbare aantasting van het verblijfsklimaat in het park zal leiden en voor hinder vanwege de specifieke reflecterende uitvoering van het gebouw.

28.1. De raad stelt dat hij de belangen van Erasmus MC zorgvuldig heeft afgewogen in de besluitvorming. Daartoe stelt hij dat bij de totstandkoming veelvuldig overleg is gevoerd met Erasmus MC over het treffen van maatregelen die bijdragen aan het bewaren van de rust, sfeer en privacy in de omgeving van de kinderpsychiatrische kliniek. Het gaat daarbij om aanpassingen aan de gevel van het collectiegebouw aan de kant van de afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie en het aanbrengen van afschermende beplanting tussen het collectiegebouw en de inrit van de parkeergarage. Een en ander is volgens de raad geborgd in de planregels.

28.2. Het in de verbeelding opgenomen bouwvlak voor het collectiegebouw is gelegen op ongeveer 50 m van de gebouwen van Erasmus MC. De uiterste grens van de aanduiding overkraging bevindt zich op een afstand van ongeveer 40 m van die gebouwen. De afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie is binnen de gebouwen van Erasmus MC de afdeling die het dichtst bij het plangebied is gevestigd. Deze afdeling kent de volgende indeling: op de begane grond bevinden zich woonkamers, slaapkamers en ruimten voor dagbehandeling; op de eerste verdieping zijn de kamers voor de staf en bevindt zich een school; op de tweede verdieping bevindt zich een researchafdeling en is tevens een ruimte voor bewegingstherapie. Tussen de gebouwen van het Erasmus MC en het plangebied bevindt zich een buitenruimte met tuin waarin de kinderen al dan niet onder begeleiding kunnen spelen. Deze buitenruimte is door middel van een hek met daartegen klimop afgescheiden van het achterliggende openbaar toegankelijke gebied.

28.3. Uit onder meer het verslag van een bestuurlijk overleg van 9 oktober 2015 tussen de gemeente en Erasmus MC blijkt dat er overleg is geweest over de maatregelen die getroffen zouden moeten worden om de negatieve effecten voor Erasmus MC zo veel mogelijk te beperken. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in onder meer planregels over het deels niet-reflecterend uitvoeren van het gebouw en het voorschrijven van een doelmatige beplanting aan de zijde van Erasmus MC. Hierna zal worden ingegaan op de vraag of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen op het gebied van schaduwwerking, windhinder en reflectie aanvaardbaar zijn.

Schaduwwerking

28.4. De schaduwwerking van het gebouw is onderzocht in het bezonningsrapport. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de afname van de bezonning op de toetsingsdatum 21 maart ter plaatse van de omringende bebouwing beperkt blijft tot maximaal 2 uur.

28.5. Erasmus MC heeft gesteld dat de afbeeldingen in het bezonningsrapport waarop de afname van het aantal zonuren ten gevolge van de geplande nieuwbouw in verschillende maanden is te zien, tonen dat die afname zich voordoet in de buitenruimte met tuin van de afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie van het Erasmus MC. Hierover overweegt de Afdeling dat uit die afbeeldingen blijkt dat die afname beperkt is tot ongeveer 0,75 tot 2 uur per dag. Die afname heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. De door de stichting overgelegde bezonningsbeelden die volgens haar op een informatieavond voor omwonenden zijn getoond, maken duidelijk dat het gebouw gedurende de dag zal leiden tot een zich telkens verplaatsende beschaduwing in noordwestelijke tot zuidoostelijke richting, maar deze beelden geven geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de schaduwwerking van het gebouw niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. De betogen van Erasmus MC en de stichting falen.

28.6. Voor zover Erasmus MC betoogt dat in artikel 8.2 van de planregels ten onrechte de woorden "geen onevenredige aantasting van de lichttoetreding/bezonning" in plaats van "een aanvaardbare aantasting van de lichttoetreding/bezonning" zijn gebruikt, overweegt de Afdeling dat het woord "onevenredig" voldoende duidelijk maakt dat de gevolgen volgens de raad aanvaardbaar moeten zijn. Het betoog faalt.

Windhinder

28.7. Windhinder die zou kunnen optreden als gevolg van het in het plan mogelijk gemaakte gebouw is onderzocht in het windklimaatrapport. In dit rapport is windhinder getoetst aan de Nederlandse norm NEN 8100:2006 "Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving". In het rapport wordt onder meer het volgende geconcludeerd:

- het te verwachten windklimaat rond het collectiegebouw is relatief gunstig. Dit gunstige windklimaat is te verklaren uit de ronde vorm van het gebouw in combinatie met de gunstige ligging ten noordoosten van de bebouwing van het Erasmus MC;

- beoordeeld als doorloopgebied wordt er rond het collectiegebouw een goed windklimaat verwacht;

- beoordeeld als slentergebied is het te verwachten windklimaat rond een deel van het gebouw matig. Er wordt geadviseerd om indien mogelijk de entrees van het gebouw te positioneren in het gebied waar een goed windklimaat verwacht wordt, dan wel rond de entree windremmende elementen te plaatsen;

- het windklimaat nabij het Nieuwe Instituut verslechtert enigszins door de nieuwbouw;

- het windklimaat aan de zuidkant van het bestaande MBVB verbetert enigszins door de nieuwbouw van het collectiegebouw;

- op basis van de berekeningen is er in het gebied rond de geplande nieuwbouw geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten;

- door het plaatsen van begroeiing kan het windklimaat lokaal verbeterd worden. Lokale begroeiing heeft echter slechts een beperkt effect nabij de entree van het Nieuwe Instituut.

28.8. De stichting stelt dat het evenemententerrein ten zuiden van het plangebied moet worden aangemerkt als verblijfsgebied als bedoeld in de Nederlandse norm NEN 8100:2006 en dat er daarom op grond van het windklimaatrapport van moet worden uitgegaan dat het windklimaat aldaar slecht is.

28.9. Zelfs al zou ervan worden uitgegaan dat het evenemententerrein moet worden aangemerkt als verblijfsgebied als bedoeld in de Nederlandse norm NEN 8100:2006, dan nog geldt dat dit evenemententerrein slechts een deel van het jaar als zodanig in gebruik is en dat het windklimaat, uitgaande van de kwalificatie verblijfsgebied, slechts op een deel van dit evenemententerrein als slecht valt aan te merken. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op grond van het windklimaatrapport in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het windklimaat rond het collectiegebouw aanvaardbaar is. Om het windklimaat rond het gebouw te optimaliseren heeft de raad artikel 8.1 in de planregels opgenomen.

28.10. Erasmus MC stelt dat die planregel geen normstelling bevat waaraan het college van burgemeester en wethouders het bouwplan moet toetsen. Ten onrechte is volgens haar niet bepaald dat het college de vergunning moet weigeren als geen sprake is van een aanvaardbaar windklimaat.

28.11. Zoals uit het vorenstaande volgt heeft de raad op grond van het windklimaatonderzoek het windklimaat rond het mogelijk gemaakte gebouw in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Daarom heeft de raad ervan kunnen afzien om in artikel 8.1 van de planregels een nadere normstelling op te nemen waaraan het bouwplan moet worden getoetst. Het betoog faalt.

Reflectie

28.12. In het reflectierapport zijn de gevolgen beschreven van zonreflecties van het bij het plan mogelijk gemaakte gebouw indien de gevel reflecterend wordt uitgevoerd. Op grond hiervan meent de raad dat het gebouw vanuit dit oogpunt niet leidt tot onaanvaardbare situaties.

28.13. De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport alleen betrekking heeft op de effecten op omliggende gebouwen, maar niet op de gevolgen voor bezoekers van het park.

28.14. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiernaar geen onderzoek hoefde te doen, nu bezoekers van het park zich daar slechts tijdelijk bevinden en zich binnen het park kunnen verplaatsen, zodat niet aannemelijk is dat zich met betrekking tot zonreflecties situaties kunnen voordoen die de raad niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Het betoog faalt.

28.15. Voor zover Erasmus MC betoogt dat onduidelijk is wat onder "geen onevenredige hinder" als bedoeld in artikel 8.3.1 van de planregels moet worden verstaan, overweegt de Afdeling dat deze woorden voldoende duidelijk maken dat de gevolgen volgens de raad aanvaardbaar moeten zijn. Het betoog faalt.

28.16. Erasmus MC stelt dat met artikel 8.3.2 van de planregels kennelijk is beoogd dat een specifiek in de bijlage aangegeven deel van de gevel niet reflecterend wordt uitgevoerd met het oog op het voorkomen van onwenselijke reflecties. Volgens haar blijkt evenwel uit niets wat het beoogde effect daarvan is. In dit verband heeft Erasmus MC het rapport "De impact van het Collectiegebouw op de kinderpsychiatrische kliniek van het Erasmus MC-Sophia, Een onderzoek naar licht, uitzicht en visueel comfort" van TU Delft van februari 2016 overgelegd. Volgens Erasmus MC heeft TU Delft met dit rapport aangetoond dat de deels niet-reflecterende gevel ontoereikend is om onaanvaardbare hinder te voorkomen.

28.17. Ingevolge artikel 8.3.2 van de planregels, dient, als wordt gebouwd met een bouwhoogte van 20 m of meer en het gebouw wordt voorzien van een reflecterende gevel, de westelijke gevel deels niet reflecterend te worden uitgevoerd, overeenkomstig de geveltekening die als bijlage bij het bestemmingsplan is toegevoegd. Het college van burgemeester en wethouders kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen toestaan dat een andere indeling van de gevel wordt gerealiseerd, mits daarmee op vergelijkbare wijze onaanvaardbare reflecties worden voorkomen.

28.18. De raad heeft erkend dat artikel 8.3.2 van de planregels onvoldoende borgt dat onaanvaardbare weerspiegelingen worden voorkomen. De raad acht het voorkomen van dergelijke spiegelingen vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. Het gaat in artikel 8.3.2 van de planregels niet om het voorkomen van zonreflecties, waarop artikel 8.3.1 van de planregels ziet, maar om enerzijds het voorkomen van weerspiegelingen van het Erasmus MC-complex via de gevel van het collectiegebouw naar de kinderpsychiatrische kliniek en anderzijds het voorkomen van weerspiegelingen van het Erasmus MC-complex (en dus ook de kinderpsychiatrische kliniek) via het collectiegebouw naar openbaar toegankelijk gebied buiten dat complex. Het doel van het eerste is het voorkomen van onnodige prikkels voor de kinderen in de kliniek en het doel van het laatste is het voorkomen van indirect zicht vanuit openbaar toegankelijk gebied op de kliniek en de buitenruimte met tuin. Gelet op het voorgaande ligt aan artikel 8.3.2 van de planregels onvoldoende onderzoek ten grondslag. Het betoog slaagt.

Conclusie ten aanzien van schaduwwerking, windhinder en reflectie

29. Nu aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet worden benadeeld, ziet de Afdeling gelet op het voorgaande aanleiding het hiervoor geconstateerde gebrek te passeren door artikel 6:22 Awb toe te passen, evenwel slechts voor zover het gebrek ziet op het ontbreken van onderzoek naar schaduwwerking, windhinder en zonreflecties. Dit geldt dus niet voor het ontbreken van onderzoek naar reflecties, anders dan zonreflecties, zoals geregeld in artikel 8.3.2 van de planregels; daarop wordt onder 38.3 en 38.4 nader ingegaan.

Privacy

30. Erasmus MC stelt verder dat er ten onrechte geen planregels zijn die de privacy van de patiënten waarborgen. De privacy kan volgens Erasmus MC in het geding zijn door zicht vanuit het gebouw en het dakterras daarvan op de kinderpsychiatrische kliniek en de buitenruimte van die kliniek.

30.1. De raad stelt ten aanzien van de privacy dat de afstand tussen het bouwvlak en de bebouwing van de kliniek zodanig groot is dat geen aantasting van de privacy plaatsvindt. Voorts verwijst de raad naar de afschermende werking van de in artikel 8.3.3 voorgeschreven beplanting. Verder zal volgens hem in het bouwplan worden opgenomen dat aan de zijde van de kliniek in het collectiegebouw geen voor het publiek toegankelijke ruimten met ramen zullen worden gerealiseerd en dat vanaf het terras op het dak van het collectiegebouw geen zicht mogelijk zal zijn op de kliniek en de buitenruimte daarvan.

30.2. De Afdeling stelt voorop dat de afstand tussen gebouw en de kinderpsychiatrische kliniek niet zo groot is, dat de privacy van patiënten in die kliniek reeds hierom niet zal kunnen worden aangetast. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen over artikel 8.3.2 van de planregels, heeft de raad het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk geacht dat het indirecte zicht vanuit openbare ruimten op de kinderpsychiatrische kliniek en de buitenruimte daarvan wordt voorkomen. Gelet hierop kon de raad naar het oordeel van de Afdeling ten aanzien van direct zicht op de kliniek en de buitenruimte daarvan niet volstaan te verwijzen naar het bouwplan, maar had hij in de planregels een regeling moeten opnemen die waarborgt dat aan de zijde van de kliniek in het collectiegebouw geen voor het publiek toegankelijke ruimten met ramen worden gerealiseerd en dat vanaf het terras op het dak van het collectiegebouw geen zicht mogelijk zal zijn op de kliniek en de buitenruimte daarvan. Voor zover dat niet in de planregels is geregeld, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Overigens heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uitzicht op de kliniek en de buitenruimte daarvan van niet voor het publiek toegankelijke ruimten in het collectiegebouw, waaronder depotruimten, restauratieruimten en werkkamers van personeelsleden, vanwege het andersoortige gebruik daarvan geen onaanvaardbare aantasting van de privacy oplevert.

Weerkaatsing geluid

31. De stichting vreest voor onaanvaardbare geluidhinder door reflectie van versterkt geluid bij evenementen zoals de Parade. [appellant sub 2] stelt dat de weerkaatsing van geluid door het collectiegebouw het houden van evenementen op het naastgelegen evenementenplein onmogelijk zal maken. Volgens hem had daarom onderzoek moeten plaatsvinden naar deze akoestische gevolgen.

31.1. De raad stelt dat de eventuele weerkaatsing van geluid op de gevel van het gebouw nauwelijks waarneembaar zal zijn en dat onderzoek naar dit aspect daarom achterwege kon blijven.

31.2. [appellant sub 2] heeft zijn stelling niet onderbouwd. De door [appellant sub 2] en de stichting gevreesde gevolgen zijn niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat de gevolgen van eventuele weerkaatsing van geluid van evenementen op de gevel van het collectiegebouw daarom niet hoefde te worden onderzocht door de raad. De betogen van de stichting en [appellant sub 2] falen.

Gevolgen horeca

32. Erasmus MC stelt dat ten onrechte onderzoek ontbreekt naar de gevolgen van een horecafunctie van meer dan 500 m2 bruto vloeroppervlak en het dakterras.

32.1. De raad wijst erop dat binnen de bestemming "Cultuur en ontspanning" alleen daarbij behorende, ondersteunende en/of ondergeschikte horeca is toegestaan. Volgens hem is onderzocht of bij een maximale invulling van de planologische mogelijkheden, te weten een horecafunctie van 550 m2, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Volgens de raad voldoet eventuele horeca in of op het gebouw aan de richtafstanden voor horeca in de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). De afstand van een eventueel dakterras op het collectiegebouw tot aan de kinderpsychiatrische kliniek bedraagt minimaal ongeveer 50 m, zodat in zoverre geen onaanvaardbaar woon- of leefklimaat kan ontstaan. De raad wijst er verder op dat ter plaatse een relatief hoog achtergrondgeluidniveau heerst.

32.2. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a en h, van de planregels zijn de voor "Cultuur en Ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor museumdepot met daarbij behorende, ondersteunende en/of ondergeschikte horeca met bijbehorende terrassen.

Ingevolge artikel 3.3.1 geldt voor het gebruik van de gronden ten behoeve van horeca dat het bruto vloeroppervlak niet meer dan 450 m2 mag bedragen.

Ingevolge artikel 3.3.2 mag het dak van een hoofdgebouw gebruikt worden als daktuin en/of dakterras.

Ingevolge artikel 3.4 kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.1 en toestaan dat het bruto vloeroppervlak van de functie horeca maximaal 550 m2 mag bedragen.

32.3. In de VNG-brochure is voor cafés en bars een richtafstand van 10 m opgenomen. Aan die afstand wordt in dit geval ten opzichte van de kinderpsychiatrische kliniek ruimschoots voldaan. Gelet hierop, alsmede gelet op de aard van de toegestane horeca, te weten ondersteunend en ondergeschikt aan de functie museumdepot, en het aanwezige achtergrondgeluidniveau van een stedelijke omgeving heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten tot het mogelijk maken van deze horeca. Het betoog faalt.

Flora- en faunawet

33. De stichting stelt dat de raad zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte heeft gebaseerd op de notitie "Quick scan flora en fauna ‘realisatie collectiegebouw’ te Rotterdam" (hierna: Quick scan), van 31 juli 2013 en de Natuurkaart Rotterdam van 18 maart 2014 (hierna: de Natuurkaart). Het plangebied was tot 2012 een bouwput door de aanleg van de Museumparkgarage, zodat de in de Quick scan weergegeven situatie met betrekking tot vogels niet representatief is voor de huidige situatie. De Natuurkaart brengt in hoofdlijnen de ecologische structuur in beeld, aldus de stichting. De stichting voert in dit verband aan dat in de onderzoeken ten onrechte ervan is uitgegaan dat het plangebied een beperkte vliegroute voor vogels vormt.

De stichting stelt voorts dat het in het plan voorziene collectiegebouw spiegelend wordt uitgevoerd en dat dit voor vogels tot botsslachtoffers zal leiden. Dit aspect is ten onrechte niet onderzocht. De stichting wijst in dat verband op de artikelen "Killing walls en spiegelglas eisen zeker 100.000 botsslachtoffers" en "Bird-building collisions in the United States: Estimates of annual mortality and species vulnerability".

33.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het onderzoek, waarvan de resultaten zijn weergegeven in de Quick scan, heeft plaatsgevonden op het moment dat er al bomen in het "Voorportaal" stonden.

De raad stelt voorts dat tijdens de inventarisatie is gekeken naar vliegroutes voor vogels, maar dat er geen vastgestelde of gewenste vliegroute over het betrokken plangebied heen ligt. Het is niet aannemelijk dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) een belemmering vormt voor de uitvoering van dit project, aldus de raad.

33.2. De raad heeft zich bij het vaststellingsbesluit gebaseerd op de Quick scan. Een samenvatting daarvan is weergegeven in paragraaf 4.9 van de plantoelichting.

Ingevolge artikel 3.1.1a van het Bro, kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Deze bepaling sluit niet uit dat gebruik wordt gemaakt van gegevens die ouder zijn dan twee jaar. De Quick scan is ouder dan twee jaar. In de Quick scan staat de situatie van het huidige plangebied ten tijde van het onderzoek beschreven. Daar staat dat het "Voorportaal" is ingeplant met jonge bomen en de gronden zijn aangevuld met grind. In bijlage 1 van de Quick scan staat een foto van de situatie in 2013. Deze foto bevestigt de gegeven beschrijving. Ten tijde van het vaststellingsbesluit stonden er eveneens jonge bomen in het plangebied en waren de gronden aangevuld met grind. Gelet hierop is geen sprake van gewijzigde feiten en omstandigheden ten opzichte van de situatie in 2013. De enkele stelling over de situatie ter plaatse ten tijde van de inventarisatie, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Quick scan niet representatief is met betrekking tot de waarneming van vogels en mogelijke vliegroutes. Er is in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij het vaststellingsbesluit niet op de Quick scan heeft mogen baseren.

33.3. De bescherming van diersoorten is geregeld in de Ffw. In het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan kan dit aspect uitsluitend een rol spelen in verband met de uitvoerbaarheid van het plan. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan ten aanzien van de in het gebied aanwezige soorten een vrijstelling geldt, dan wel ontheffing krachtens de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, zijn aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dit laat onverlet dat de raad het plan niet mocht vaststellen, indien en voor zover op voorhand viel aan te nemen dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

33.4. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

33.5. In de plantoelichting staat dat het plangebied met betrekking tot natuurwaarden weinig potentie heeft. Effecten op strikt beschermde soorten flora en fauna zijn daarom uit te sluiten.

In de conclusie van de Quick scan staat dat het plangebied een marginale functie heeft voor de meeste vogelsoorten, omdat de bomen nog jong zijn en er te veel verstoring is door menselijke activiteiten. Uit de Natuurkaart blijkt volgens de Quick scan wel dat het zuidelijker gelegen park (Romantische tuin) van veel meer waarde is voor reguliere broedvogels. Daar zijn echter geen ingrepen voorzien, waardoor geen negatieve effecten verwacht worden. Voor de realisatie van het collectiegebouw op de plek waar nu het "Voorportaal" ligt, is volgens de Quick scan geen nader onderzoek nodig. De realisatie van het gebouw biedt wel kansen om de ecologische samenhang in het park te versterken. Daartoe wordt in bijlage 2 van de Quick scan een aantal aanbevelingen gedaan, zodat het gebouw nestlocaties kan bieden voor een aantal vogels.

33.6. De Afdeling overweegt dat het plangebied in een stedelijke omgeving ligt en wordt omringd door hoge gebouwen. Het gebied heeft geen beschermde status. In het plangebied zijn geen strikt beschermde soorten aangetroffen. Evenmin zijn vaste vliegroutes voor vogels waargenomen. In zoverre valt op voorhand niet in te zien dat het plan tot overtreding van artikel 9 van de Ffw zal leiden.

Het betoog faalt.

Economische uitvoerbaarheid

34. De stichting stelt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende zeker is en wijst daartoe op het advies van de RRKC van 13 maart 2015. Volgens dit advies bedragen de jaarlijkse afschrijvings- en exploitatiekosten € 5 miljoen. De helft daarvan moet MBVB uit de markt zien te halen door onder meer publieks- en horeca-inkomsten en verhuur van depotruimten aan particuliere verzamelaars. De marktinkomsten zijn voor 75% afhankelijk van bezoekers en de RRKC heeft vraagtekens gezet bij de geraamde bezoekersaantallen. De stichting voert in dat kader aan dat het aantal bezoekers van MBVB in 2015 met 15% is gedaald ten opzichte van 2014, terwijl het museumbezoek in Nederland is gestegen. De hoge onderhoudskosten en het negatieve eigen vermogen van MBVB vormen daarbij een belangrijk risico. Gelet hierop acht de RRKC de financiële exploitatie zeer kwetsbaar en het risico op kostenoverschrijdingen en tekorten op de begroting reëel, aldus de stichting.

34.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alle adviezen, ook het advies van de RRKC, zijn betrokken bij het vaststellingsbesluit. De raad stelt dat voor het collectiegebouw op basis van externe adviezen, waaronder een second opinion van extern adviesbureau BMC, een sluitende en realistische exploitatieraming is opgesteld. De raad heeft zelf nog een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd op de exploitatiebegroting. Daaruit blijkt dat het concept van een collectiegebouw weinig kwetsbaar is, aldus de raad.

Voorst stelt de raad dat in de exploitatieraming van voorzichtige bezoekersaantallen is uitgegaan, dat de verhuur van depotruimten voor particuliere collecties is gebaseerd op gemotiveerde verwachtingen en dat de gemeente jaarlijks € 2,5 miljoen zal bijdragen.

34.2. Een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, kan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

34.3. In paragraaf 6.1 van de plantoelichting is vermeld dat in juli 2013 een intentieovereenkomst is ondertekend door drie partijen, de Stichting tot Beheer MBVB, de gemeente Rotterdam en Stichting De Verre Bergen waarin op basis van het taakstellend bouwbudget is vastgesteld dat sprake is van een haalbare businesscase.

In de zienswijzenrapportage is vermeld dat de totale investeringskosten ongeveer € 52 miljoen bedragen. Stichting De Verre Bergen heeft blijkens het verweerschrift een bijdrage van € 20 miljoen toegezegd en financiert hiermee de eigen ruimten en de publieksruimten zoals de entree, galeries, atrium en restaurant met dakterras. Voor het resterende bedrag wordt door Stichting Collectiegebouw een lening afgesloten met een externe financier. De gemeente wordt hoofdhuurder van het collectiegebouw en zal een 40-jarige huurovereenkomst met de Stichting Collectiegebouw afsluiten. Gedurende deze 40 jaar wordt de lening met de externe financier afgelost. De gemeente verhuurt het gebouw tegen een kostendekkende huur aan MBVB. De exploitatiekosten worden voor 50% gedekt door een gemeentelijke bijdrage van € 2,5 miljoen. De overige kosten moet MBVB uit de markt halen.

34.4. Voor zover de stichting betoogt dat er onduidelijkheid bestaat over de onderhoudskosten van het gebouw in relatie tot het negatieve vermogen van het MBVB, stelt de Afdeling vast dat dit aspect voornamelijk ziet op het effect van het plan op het eigen vermogen van het MBVB. Hier staat niet dat eigen vermogen, maar de financiële en economische uitvoerbaarheid van dit plan ter beoordeling.

De raad heeft zich aan de hand van onder meer een second opinion van adviesbureau BMC een beeld gevormd van de wijze waarop het collectiegebouw kostendekkend kan worden geëxploiteerd. Gelet op de genoemde passages uit de zienswijzenrapportage en de plantoelichting heeft de raad uiteengezet op welke wijze in de financiering van de in het plan voorziene ontwikkeling is voorzien. De Afdeling ziet in hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het project financieel-economisch niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Beroep van [appellant sub 2] voor het overige

35. [appellant sub 2] woont aan de [locatie] te Rotterdam, op de hoek van die straat met de Mathenesserlaan. Vanuit zijn woning heeft hij uitzicht op het plangebied. De gronden die deel uitmaken van het plangebied, bevinden zich op een afstand van ongeveer 120 m van zijn woning. Tussen zijn woning en die gronden bevinden zich de Rochussenstraat, de weg Museumpark en de ingang van de parkeergarage Museumpark.

36. [appellant sub 2] stelt dat zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast door het gebouw. Door de omvang van het gebouw zal het uitzicht vanuit zijn woning worden aangetast. In dit verband merkt hij op dat het gebouw alle aandacht op zal eisen, doordat het reflecterend mag worden uitgevoerd, en dat het plan tot verlies van groen zal leiden. Voorts blijkt volgens hem uit afbeeldingen uit een bezonningsonderzoek van architectenbureau MVRDV dat er aanzienlijke nadelige gevolgen voor de zonlichtinval in zijn woning zijn te verwachten. Verder vreest [appellant sub 2] vanwege het mogelijk gemaakte dakterras op het gebouw dat de privacy in zijn woonkamer en op zijn eigen terras zal worden aangetast.

36.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitzicht van [appellant sub 2] vanuit zijn woning niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Daarbij merkt de raad nog op dat het bouwvlak dusdanig klein is gehouden dat nauwelijks sprake is van verlies van groen. Hij stelt dat, gelet op de omstandigheid dat de woning van [appellant sub 2] op een afstand van ruim 120 m ten westen van het plangebied staat, de inval van zonlicht in die woning hooguit in de winter, vroeg in de ochtend, iets minder zal zijn. Gelet op de genoemde afstand zal volgens de raad van aantasting van de privacy geen sprake zijn.

36.2. Vanuit zijn woning heeft [appellant sub 2] in de richting van het plangebied reeds zicht op onder meer gebouwen van het Erasmus MC en het Nieuwe Instituut. Gelet op de afstand van ongeveer 120 m van het plangebied tot de woning van [appellant sub 2] en de omstandigheid dat [appellant sub 2] in stedelijk gebied woont, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in het plan mogelijk gemaakte gebouw, ondanks de maximaal toegestane hoogte van 43 m en de mogelijkheid dat het gebouw reflecterend wordt uitgevoerd, het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 2] niet onaanvaardbaar aantast. Dat de realisering van het gebouw gepaard zal gaan met het verlies van bomen, doet daar, gelet op de genoemde omstandigheden, niet aan af. Vanwege de reeds genoemde afstand heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privacy van [appellant sub 2] en de zonlichtinval in zijn woning niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast. Daarbij wordt opgemerkt dat uit de door [appellant sub 2] overgelegde afbeeldingen uit een bezonningsonderzoek van architectenbureau MVDRV valt af te leiden dat de inval van zonlicht in de woning van [appellant sub 2] slechts een gedeelte van het jaar en dan nog enkel in de vroege ochtenduren enigszins kan worden beperkt. [appellant sub 2] heeft voorts betoogd dat uit eigen observatie blijkt dat door dit plan de eerste zon in oktober pas om 11 uur in plaats van kwart voor acht het huis zal binnenvallen. Hij heeft zijn stelling op dit punt niet onderbouwd. Echter wat er ook zij van de juistheid van zijn stelling, het levert niet een dusdanige beperking van de zonlichtinval op dat de raad niet in redelijkheid tot vaststelling van het plan heeft kunnen besluiten. Het betoog faalt.

Conclusie

37. Gelet op het vorengaande zijn de beroepen van [appellant sub 2] en Bond Heemschut ongegrond.

38. De beroepen van de stichting en Erasmus MC zijn gegrond. Hun beroepsgronden hebben een drietal gebreken aan het licht gebracht. Die gebreken worden hierna afzonderlijk genoemd. Tevens wordt aangegeven of er vervolgbesluitvorming dient plaats te vinden.

38.1. Gebrek 1: terrassen in de bestemming "Groen". In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling onder verwijzing naar hetgeen onder 23 is overwogen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 4.1, onder i, van de planregels, en de nadere aanduiding "terras" die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Groen", is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

38.2. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. De Afdeling merkt op dat als bij dat nieuwe besluit wordt gekozen voor maximaal 450 m² bvo voor onbebouwde terrassen behorend bij een aangrenzende bestemming waar horeca is toegelaten, deze invulling de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan.

38.3. Gebrek 2: reflectie en voorkomen van weerspiegeling. In aansluiting op hetgeen is overwogen onder 28.18 en 29, ziet de Afdeling in hetgeen Erasmus MC heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het de vaststelling van artikel 8.3.2 van de planregels betreft is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb onderscheidenlijk artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

38.4. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien ten aanzien van artikel 8.3.2 van de planregels en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

38.5. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

38.6. Gebrek 3: privacy en inkijk. In aansluiting op hetgeen is overwogen onder 30.2 ziet de Afdeling in hetgeen Erasmus MC heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover in de planregels geen regeling is opgenomen die waarborgt dat aan de zijde van de kliniek in het collectiegebouw geen voor het publiek toegankelijke ruimten met ramen worden gerealiseerd en dat vanaf het terras op het dak van het collectiegebouw geen zicht mogelijk zal zijn op de kliniek en de buitenruimte daarvan, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb onderscheidenlijk artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

38.7. Net als bij gebrek 1 ziet de Afdeling aanleiding om bij dit gebrek met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit vast te stellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten

39. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van de stichting en Erasmus MC te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2] en Bond Heemschut bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en Erfgoedvereniging Bond Heemschut ongegrond;

II. verklaart de beroepen van de stichting Vrienden van het Park Stichting en Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam gegrond;

III. vernietigt het besluit van 5 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Collectiegebouw MBVB", voor zover:

a. het betreft artikel 4.1, onder i, van de planregels, en de nadere aanduiding "terras" die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Groen";

b. het de vaststelling van artikel 8.3.2 van de planregels betreft;

c. in de planregels geen regeling is opgenomen die waarborgt dat aan de zijde van de kliniek in het collectiegebouw geen voor het publiek toegankelijke ruimten met ramen worden gerealiseerd en dat vanaf het terras op het dak van het collectiegebouw geen zicht mogelijk zal zijn op de kliniek en de buitenruimte daarvan;

IV. draagt de raad van de gemeente Rotterdam op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit voor de onderdelen genoemd onder III.a en III.c te nemen;

V. bepaalt dat artikel 8.3.2 van de planregels als volgt komt te luiden:

"Als wordt gebouwd met een bouwhoogte van 20 m of meer en het gebouw wordt voorzien van een spiegelende gevel, dient de westelijke/zuidelijke gevel, voor zover deze niet wordt afgeschermd door de in 8.3.3. bedoelde beplanting, deels niet-spiegelend te worden uitgevoerd, op een zodanige wijze dat de weerspiegeling van het Erasmus MC-complex via de gevel van het collectiegebouw van en naar (de buitenruimte van) de kinderpsychiatrische kliniek van Erasmus MC doelmatig wordt voorkomen, en dat de weerspiegeling van het Erasmus MC-complex via het collectiegebouw naar openbaar toegankelijk gebied buiten dat complex wordt voorkomen.";

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. draagt de raad van de gemeente Rotterdam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel V. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij de stichting Vrienden van het Park Stichting in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.006,26 (zegge: duizendzes euro en zesentwintig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor de stichting Vrienden van het Park Stichting en € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Heinen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016

632-288.