Uitspraak 201507793/1/A1


Volledige tekst

201507793/1/A1.
Datum uitspraak: 27 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Valkenburg aan de Geul,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 september 2015 in zaken nrs. 15/1 en 15/2534 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college aan [appellant] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit).

Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 21 april 2015 heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen ten bedrage van in totaal € 180.000,00.

Bij uitspraak van 2 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Snoeijer en ing. G. Conings, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is eigenaar van het pand [locatie], kadastraal bekend als Houthem, sectie […] nummers […]. Hij exploiteert in het pand een horecabedrijf. Daarnaast verhuurt hij zeven in het pand gerealiseerde appartementen.

Aan [appellant] zijn lasten onder dwangsom opgelegd, omdat bij een controle op 28 januari 2013 en hercontroles op 29 augustus 2013, 10 oktober 2013 en 15 april 2014 is vastgesteld dat het pand en het gebruik daarvan niet voldoen aan een aantal bouwtechnische en brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit. De meeste overtredingen betreffen de brandcompartimentering.

Nadat tijdens een hercontrole op 23 februari 2015 is geconstateerd dat 12 van de 13 in het dwangsombesluit vermelde overtredingen niet ongedaan zijn gemaakt, heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen.

Overtreding

2. [appellant] betoogt dat de voorschriften van het Bouwbesluit niet voor zijn pand gelden, omdat de appartementen al in 1986 zijn gebouwd en toen andere voorschriften golden. Hij betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om de door hem genoemde getuigen van de gemeente op te roepen.

2.1. Ingevolge artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is het verboden een bestaand bouwwerk in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en vierde lid.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur technische voorschriften gegeven omtrent de staat van een bestaand bouwwerk.

Ingevolge het vierde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur omtrent het onderwerp bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, andere dan technische voorschriften worden gegeven.

Het Bouwbesluit strekt tot uitvoering van artikel 2 van de Woningwet.

2.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen dient het pand te voldoen aan de op grond van het Bouwbesluit voor bestaande bouw geldende eisen. Dat de appartementen voor inwerkingtreding van het Bouwbesluit zijn gerealiseerd, betekent niet dat niet aan deze voorschriften moet zijn voldaan. De voorschriften hebben het karakter van minimumeisen. Deze gelden ongeacht of in het verleden vergunning voor een bouwwerk is verleend. De door [appellant] gestelde onregelmatigheden met betrekking tot een in 1987 ingediende aanvraag om een bouwvergunning, wat daar ook van zij, zijn daarom in dit geschil niet van belang. Voor het oproepen van getuigen in verband met deze gestelde onregelmatigheden bestond daarom geen aanleiding.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt dat de controlerapporten onjuistheden bevatten. Hij twijfelt voorts aan de deskundigheid van degenen die de controles hebben uitgevoerd en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om de door hem genoemde getuigen op te roepen, zodat hierover duidelijkheid kon worden verkregen.

3.1. Van de op 28 januari 2013 uitgevoerde controle en de op 29 augustus 2013, 10 oktober 2013 en 15 april 2014 uitgevoerde hercontroles is een rapport opgemaakt door het zogenoemde Flexteam Valkenburg aan de Geul. In het rapport zijn de controles en de bevindingen beschreven. Het rapport vermeldt de namen van de personen die de controles hebben uitgevoerd en is door vier van deze personen ondertekend.

3.2. Zoals de rechtbank heeft overwogen is in het rapport door deskundigen van onder meer de brandweer uitvoerig en met foto’s gedocumenteerd aangegeven in welke opzichten niet wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit. [appellant] heeft weliswaar vraagtekens bij de juistheid van een aantal constateringen in het rapport geplaatst, maar heeft, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet door middel van een door een deskundige opgesteld tegenrapport of anderszins aannemelijk gemaakt dat het rapport op onjuiste feiten is gebaseerd of andere inhoudelijke tekortkomingen bevat. In hoger beroep heeft [appellant] ook geen begin van bewijs geleverd voor zijn stellingen over de inhoud van het rapport en de deskundigheid van de toezichthouders. Aangezien drie van de betrokken toezichthouders ter zitting zijn verschenen, heeft de rechtbank voorts geen aanleiding hoeven zien voor het oproepen van getuigen.

Het betoog faalt.

4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten getuigen van de gemeente op te roepen in verband met een in 1997 uitgevoerde controle van het pand, slaagt evenmin. De volgens [appellant] in 1997 uitgevoerde controle kan niet afdoen aan de thans geconstateerde overtredingen van het Bouwbesluit. Het oproepen van de bedoelde getuigen was derhalve niet noodzakelijk voor de vaststelling van de in dit geschil relevante feiten.

Hoogte dwangsom

5. Voor zover [appellant] aanvoert dat het bedrag van de dwangsom te hoog is, heeft hij dit voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

Invordering

6. De uitspraak van de rechtbank heeft mede betrekking op het besluit tot invordering.

7. De betogen van [appellant] over de motieven voor invordering en de deugdelijkheid van het aan het invorderingsbesluit ten grondslag liggende rapport, zijn niet gemotiveerd. Deze betogen kunnen reeds daarom niet slagen.

Procedure bij de rechtbank

8. [appellant] betoogt dat op de zitting van de rechtbank niet alle onderwerpen besproken zijn.

Nu [appellant] dit betoog niet nader heeft toegelicht, bestaat hierin geen aanleiding voor het oordeel dat bepalingen van afdeling 8.2.5 van de Algemene wet bestuursrecht of beginselen van een behoorlijke procedure zijn geschonden.

9. [appellant] betoogt dat personen op de zitting aanwezig waren die niets met de zaak te maken hebben en mogelijk niet bevoegd waren om voor het college te spreken.

9.1. Op de rechtbankzitting werd het college vertegenwoordigd door drie personen die lid zijn van het zogenoemde Flexteam Valkenburg aan de Geul en betrokken waren bij de controles van het pand van [appellant]. In verweer heeft het college gesteld dat deze personen gemachtigd waren namens het college het woord te voeren.

Nu de personen gemachtigden waren, faalt ook dit betoog.

10. Op het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten getuigen op te roepen, is hierboven onder 2.2, 3.2 en 4 reeds ingegaan. Dit betoog faalt eveneens.

Conclusie

11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016

148.