Uitspraak 201506948/1/A2


Volledige tekst

201506948/1/A2.
Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2015 in zaak nr. 15/991 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2014 heeft de raad een verzoek van [appellante] om wijziging van een reeds verstrekte toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 9 maart 2015 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.O. Vos, vergezeld door mr. M. Doets, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] heeft een geschil met haar voormalig echtgenoot over de verdeling van het huwelijksvermogen, die na hun echtscheiding is overeengekomen. [appellante] wil dat het convenant waarin die verdeling is vastgelegd wordt vernietigd en een andere verdeling van het vermogen bewerkstelligen, dan wel een vordering uit hoofde van onderbedeling doen. In dat geschil is onder meer van belang of een onderneming van de voormalig echtgenoot juist is gewaardeerd, omdat [appellante] - naar zij stelt - op dat punt mogelijk met voorbedachten rade is benadeeld door de voormalig echtgenoot.

2. [appellante] heeft op 2 april 2014 een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand door mr. P.M.G. Lardinois ingediend. De raad heeft bij besluit van 9 april 2014 een toevoeging verleend. Bij brief van 17 december 2014 heeft mr. F.H.I. Hundscheid de raad verzocht die toevoeging over te zetten op zijn naam. De raad heeft dat verzoek afgewezen omdat Hundscheid niet bij de raad is ingeschreven voor het rechtsgebied personen- en familierecht.

Het hoger beroep ziet op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad het ontbreken van die inschrijving aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad haar ten onrechte tegenwerpt dat Hundscheid niet is ingeschreven voor het rechtsgebied personen- en familierecht. Het rechtsbelang waarop de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd ziet, is niet gelegen in het personen- en familierecht, maar in het algemeen verbintenissenrecht. Weliswaar waren [appellante] en haar voormalig echtgenoot gehuwd, maar er bestaat geen causaal verband tussen het huwelijk en de te voeren procedure. Volgens [appellante] was er namelijk geen procedure geweest als de accountant van haar voormalig echtgenoot zijn taak goed had vervuld en de gezamenlijke advocaat niet blind op de informatie van die accountant was afgegaan.

3.1. Volgens het beleid, neergelegd in Werkinstructie P100 (hierna: de werkinstructie) geldt per 1 januari 2013 het specialisatievereiste voor personen- en familierecht. De code P100 wordt gebruikt voor personen- en familierechtzaken die niet vallen onder een van de andere coderingen […]. Als de rechtsbijstandverlener niet als personen- en familierechtspecialist is ingeschreven, wordt de aanvraag afgewezen.

3.2. [appellante] heeft in de procedure waarvoor zij de toevoeging heeft aangevraagd, het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verzocht:

- te bepalen dat de voormalig echtgenoot haar op grond van artikel 1:135, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de gehele waarde van een onderneming die hij buiten de verrekening heeft gehouden, dient te vergoeden, en hem te veroordelen tot het maken van een beschrijving als bedoeld in artikel 1:143 van het BW;

- subsidiair te verklaren voor recht dat zij terecht de vernietiging van de verrekening heeft ingeroepen, met veroordeling van partijen om alsnog over te gaan tot verrekening; en

- meer subsidiair op de voet van artikel 1:141, vierde lid, van het BW de voormalig echtgenoot te veroordelen opgave te doen van de niet-uitgekeerde winsten van voormelde onderneming.

3.3. Gelet op de vorderingen van [appellante], is haar rechtsbelang gelegen in het wijzigen dan wel ongedaan maken van de verdeling van het huwelijksvermogen, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant. De verdeling van het huwelijksvermogen is naar zijn aard personen- en familierechtelijk, en vindt zijn grondslag in titel 8 ("Huwelijkse voorwaarden") van Boek 1 van het BW ("Personen- en familierecht"). Naar het oordeel van de Afdeling geldt dit ook voor een wijziging van die verdeling. Dat volgens [appellante] geen causaal verband bestaat tussen de beëindiging van het huwelijk en de aanleiding de vorderingen in te stellen kan, ook als die stelling juist zou zijn, niet afdoen aan de personen- en familierechtelijke aard van het rechtsbelang. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad [appellante] het specialisatievereiste mocht tegenwerpen.

3.4. Het betoog faalt.

4. [appellante] betoogt tevergeefs dat de raad ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het in de werkinstructie neergelegde beleid af te wijken. [appellante] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

362-799.