Uitspraak 201508784/3/A3 en 201508786/2/A


Volledige tekst

201508784/3/A3 en 201508786/2/A3
Datum uitspraak: 2 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:

de stichting Stichting Flora & Faunabescherming Weesp (hierna: de stichting), gevestigd te Weesp,
verzoekster,

tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2015 in zaken nrs. 14/3158 en 15/3998 in de gedingen tussen:

de stichting

en

de staatssecretaris van Economische Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2013 heeft de staatssecretaris een verzoek van de stichting om handhavend op te treden tegen overtreding van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) door voorgenomen werkzaamheden bij Fort Uitermeer te Weesp door de stichting Stichting Uiteraard Uitermeer, afgewezen.

Bij besluit van 16 april 2014 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 24 april 2015 heeft de staatssecretaris aan Uiteraard Uitermeer een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw verleend voor het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis, watervleermuis, heikikker, bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en rivierdonderpad alsmede voor het beschadigen, vernielen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de waterspitsmuis bij het verrichten van werkzaamheden aan het Fort Uitermeer te Weesp.

Bij besluit van 3 augustus 2015 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 november 2015 in zaak nr. 14/3158 heeft de rechtbank het door de stichting tegen het besluit van 16 april 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het ziet op de werkzaamheden en beschermde diersoorten waarvoor alsnog bij besluit van 24 april 2015 ontheffing is verleend en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat vernietigde deel van het besluit. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 16 april 2014 vernietigd voor zover het ziet op de in het verleden verrichte (kap)werkzaamheden en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde deel van het besluit in stand blijven.

Bij uitspraak van 27 november 2015 in zaak nr. 15/3998 heeft de rechtbank het door de stichting tegen het besluit van 3 augustus 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraken heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen hangende het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. 15/3998. Bij uitspraak van 31 december 2015 in zaak nr. 201508784/2/A3 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.

Hierop heeft de stichting de voorzieningenrechter opnieuw verzocht hangende beide hoger beroepsprocedures een voorlopige voorziening te treffen.

Uiteraard Uitermeer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 februari 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] onderscheidenlijk [secretaris] en [penningmeester] van de stichting, bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag en P.J.H. van der Linden, ecoloog bij Els & Linde, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K.H. Klaver-Oldenbandringh, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Uiteraard Uitermeer, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van die stichting, bijgestaan door B.J.H. Koolstra en J.N. Ohm, beiden werkzaam bij Arcadis Nederland B.V., en E. de Vries, ecoloog bij Ecogroen, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Uiteraard Uitermeer beoogt Fort Uitermeer, dat in het verleden onderdeel was van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en later van de Stelling van Amsterdam, die is opgenomen op de UNESCO Werelderfgoedlijst, als waardevol cultuurhistorisch object te behouden. Voorts beoogt Uiteraard Uitermeer het fort voor het publiek toegankelijk te maken en de geschiedenis van het fort beter zichtbaar te maken.

Bij dit alles staat het behoud en vergroten van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden centraal, aldus Uiteraard Uitermeer.

3. Uiteraard Uitermeer heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter op 17 december 2015 uiteengezet dat zij voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure slechts de volgende werkzaamheden wil uitvoeren:

a. aanleggen van een parkeervoorziening - zonder de aangrenzende natuurvriendelijke oevers - op een weiland ter hoogte van de hoofdentree;

b. aanleggen van een steiger in de sloepenhaven;

c. ontwikkeling van plofhuisje nummer 7 tot cultuurhuis en informatiecentrum;

d. wind- en regendicht maken van plofhuisje nummer 3, ook bekend als het manschappenverblijf.

Bij de uitspraak van 31 december 2015 in zaak nr. 201508784/2/A3 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat meer gewicht moet worden toegekend aan het belang van Uiteraard Uitermeer bij uitvoering van deze werkzaamheden dan aan het belang van de stichting bij het niet doorgaan daarvan. Uiteraard Uitermeer heeft voldoende duidelijk gemaakt dat uitstel van de werkzaamheden tot na de uitspraak in de bodemprocedure ertoe zal leiden dat de ontwikkeling van Fort Uitermeer door het wegvallen van subsidies niet of nauwelijks meer mogelijk zal zijn. Voorts zijn er voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Uiteraard Uitermeer ten onrechte heeft gesteld dat uitvoering van de werkzaamheden in de periode van januari tot en met medio februari onderscheidenlijk januari tot en met medio maart het gunstigst is met het oog op de bescherming van aanwezige of mogelijk aanwezige beschermde diersoorten. Uitstel van de werkzaamheden tot na de uitspraak in de bodemprocedure zou daarom leiden tot meer dan een jaar uitstel, aldus de voorzieningenrechter bij de uitspraak van 31 december 2015.

Gelet hierop is bij deze uitspraak het verzoek van de stichting, ertoe strekkende dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat geen werkzaamheden mogen worden verricht aan Fort Uitermeer, afgewezen.

4. De stichting stelt dat haar belang bij de thans voorliggende verzoeken om een voorlopige voorziening is gelegen in het voorkomen van het uitvoeren van werkzaamheden aan Fort Uitermeer in de voor beschermde diersoorten kwetsbaarste periode en met onomkeerbare gevolgen voor voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten alsmede voor die soorten zelf. Volgens de stichting ontbreekt ook een dwingende reden van groot openbaar belang, als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De ontheffing

4.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang dat met de realisatie van het project "Inrichtingsplan Fort Uitermeer" is gemoeid, te weten de instandhouding van het fort en daarmee het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed, afgezet tegen de relatief beperkte aantasting van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de beschermde diersoorten waarop de ontheffing ziet, een dwingende reden van groot openbaar belang, als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, is die verlening van de ontheffing rechtvaardigt.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag om ontheffing ziet op de werkzaamheden vermeld in tabel 4.2 van het Activiteitenplan, dat Uiteraard Uitermeer aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd.

De beoordeling van het betoog van de stichting dat de rechtbank in de uitspraak van 27 november 2015 in zaak nr. 15/3998 heeft miskend dat de ontheffing niet mede ziet op de aanleg van de parkeervoorziening, terwijl daarvoor wel een ontheffing noodzakelijk was, zal plaatsvinden in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter vindt in dat betoog geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, reeds omdat ter zitting is vastgesteld dat inmiddels ten behoeve van de aanleg van de parkeervoorziening het weiland is afgegraven en dat, daargelaten wat er zij van de stelling van de stichting omtrent de geschiktheid van het gehele weiland als winterverblijfplaats voor de heikikker, aannemelijk is dat bij het afgraven van het weiland de daar overwinterende dieren zijn verjaagd of gedood. Gelet hierop kan de door de stichting gevraagde stillegging van de verdere werkzaamheden in verband met de aanleg van de parkeervoorziening in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure niet leiden tot de door de stichting beoogde bescherming van de heikikker.

4.3. Ter zitting bij de voorzieningenrechter is verder vastgesteld dat de sloepenhaven inmiddels is aangelegd. Derhalve is er ook in zoverre geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen voor de beschermde soorten waarop de ontheffing ziet.

4.4. Uiteraard Uitermeer heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter meegedeeld dat op korte termijn een aanvang met de renovatie en de inrichting van plofhuisje nummer 7 en het manschappenverblijf zal worden gemaakt. Met betrekking tot het verzoek van de stichting om deze werkzaamheden stil te leggen vanwege de vrees dat deze onomkeerbare gevolgen hebben voor de vleermuizen ten behoeve waarvan de ontheffing is verleend, wordt als volgt overwogen.

Van de zijde van de staatssecretaris en Uiteraard Uitermeer is gesteld dat het plofhuisje en het manschappenverblijf meermaals zijn onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en daarvoor geen aanwijzingen zijn gevonden. Dit wordt onder meer onderschreven in het rapport ‘Vleermuisonderzoek Fort Uitermeer 2015’ van ecologisch adviesbureau Eliomys, dat in 2015 in opdracht van Uiteraard Uitermeer onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen op het fortterrein heeft gedaan. Daarbij zijn in de zomer- en de nazomerperiode diverse bezoeken aan dit terrein afgelegd. Volgens het rapport zijn de binnenruimtes van de plofhuisjes bij Fort Uitermeer niet toegankelijk voor vleermuizen door het ontbreken van openingen waardoor zij naar binnen kunnen vliegen of kruipen. Bij enkele van deze huisjes zijn in de overstekende dakranden aan de buitenkant zeer kleine holtes aanwezig, die in theorie door een enkele vleermuis of een klein groepje vleermuizen zouden kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld als paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis. Daadwerkelijk gebruik van deze holtes is echter, ondanks gericht onderzoek, niet vastgesteld. Het manschappenverblijf is het enige gebouw op het forteiland met een spouwruimte in de muren. Spouwruimtes zijn favoriete verblijfplaatsen voor soorten als de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis. Het manschappenverblijf is echter vervallen tot een ruïne. De ramen en deuren en delen van het dak zijn verdwenen. Weer en wind hebben hierdoor vrij spel, waardoor het microklimaat in de spouwen niet geschikt is voor vleermuizen, aldus het rapport.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hetgeen de stichting hiertegen heeft aangevoerd onvoldoende voor het oordeel dat de in opdracht van Uiteraard Uitermeer verrichte onderzoeken ondeugdelijk zijn uitgevoerd of dat daarbij van onjuiste gegevens is uitgegaan. Derhalve acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering van de werkzaamheden aan plofhuisje nummer 7 en het manschappenverblijf zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de vleermuissoorten waarop de ontheffing betrekking heeft.

Het handhavingsverzoek

4.5. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening voor zover de stichting stelt dat ten onrechte geen ontheffing is aangevraagd voor het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van diverse andere beschermde diersoorten en voor het verwonden of doden van die soorten.

4.6. Daargelaten of, zoals de stichting stelt, andere beschermde amfibieënsoorten dan die waarop de ontheffing ziet, overwinterden in het weiland waar de parkeervoorziening wordt gerealiseerd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat deze hier na de afgraving van het weiland nog voorkomen. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding te vrezen dat, zoals de stichting heeft gesteld, beschermde amfibieënsoorten, als de heikikker, na de periode van overwintering anders dan incidenteel op de parkeerplaats zullen voorkomen. Hij acht daarom niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden ter voltooiing van de aanleg van de parkeervoorziening zullen leiden tot onomkeerbare gevolgen voor deze soorten.

4.7. Nu de aanleg van de sloepenhaven is voltooid, bestaat reeds daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen door die aanleg voor de door de stichting aangevoerde beschermde diersoorten waarvoor geen ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw is verleend.

4.8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, acht de voorzieningenrechter met de in opdracht van Uiteraard Uitermeer verrichte onderzoeken aannemelijk gemaakt dat de renovatie en de inrichting van plofhuisje nummer 7 en het manschappenverblijf niet, zoals de stichting stelt, zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis en de gewone dwergvleermuis of voor die soorten zelf.

Uiteraard Uitermeer heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter verklaard dat de restauratie en herinrichting van plofhuisje nummer 7, met het daarin al aanwezige informatiecentrum voor natuur en landschap, niet betreft het voornemen om op termijn een informatiecentrum bij de keerkom in de ’s-Gravelandsevaart te realiseren, waarop in de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2015 in zaak nr. 15/3998 wordt gedoeld.

Beide plannen worden in het Activiteitenplan genoemd.

Het betoog van de stichting dat ten onrechte op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 december 2015 in zaak nr. 201508784/2/A3 mag worden begonnen met het ombouwen van plofhuisje nummer 7 tot informatiecentrum, terwijl de rechtbank in voormelde uitspraak heeft vastgesteld dat de ontheffing niet op de realisatie van een informatiecentrum ziet, faalt derhalve.

4.9. Uiteraard Uitermeer heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter meegedeeld dat op Hemelvaartsdag bij Fort Uitermeer enige feestelijkheden met een honderdtal gasten zullen plaatsvinden. De stichting heeft met de enkele stelling dat daarmee broedvogels kunnen worden verstoord niet aannemelijk gemaakt dat beschermde diersoorten zullen worden verstoord en de Ffw zal worden overtreden.

Voorts heeft Uiteraard Uitermeer verklaard dat voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure niet zal worden begonnen met het aantakken van de dwarssloot op omringende sloten.

4.10. Gelet op het voorgaande, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer gewicht te worden toegekend aan het belang van Uiteraard Uitermeer bij de verdere uitvoering c.q. voltooiing van de onder 3 vermelde werkzaamheden dan aan het belang van de stichting bij het niet doorgaan daarvan.

5. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. De Wilde
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016

598.