Uitspraak 201501866/2/R6


Volledige tekst

201501866/2/R6.
Datum uitspraak: 21 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [verzoeker sub 1], gevestigd onderscheidenlijk wonende te [plaats],
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], wonend te Venlo,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Venlo,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Blerick" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer De Wieën en [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld.

De Wieën en [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], en [verzoeker sub 3] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Wieën en [verzoeker sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende] en de stichting Stichting Antares Woonservice een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 april 2015, waar De Wieën en [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door drs. K. Seerden, werkzaam bij het bureau Rho, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], bijgestaan door mr. S. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [verzoeker sub 3], bijgestaan door Schoneveld voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Keulers, ir. R.H. Heijstee en J.M.G. Vincken, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en Antares, vertegenwoordigd door mr. X.P.C. Wynands, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plangebied betreft het centrum van het stadsdeel Blerick, tussen de Ruijsstraat in het westen en de Maas in het oosten. Het plan voorziet onder meer in de herontwikkeling van het winkelgebied aan het Laurentiusplein.

Het verzoek van De Wieën en [verzoeker sub 1]

3. De Wieën is eigenaar van het gelijknamige winkelcentrum binnen het plangebied, ten noordwesten van het Laurentiusplein. Zij komt op tegen de voorziene uitbreiding van het winkelgebied aan het Laurentiusplein, omdat dit volgens haar leidt tot een aantasting van haar concurrentiepositie. [verzoeker sub 1] is (enig) aandeelhouder van De Wieën.

4. De Wieën en [verzoeker sub 1] betogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene uitbreiding van de detailhandel aan het Laurentiusplein. Het plan voorziet volgens hen in een uitbreiding van meer dan 4.500 m² brutovloeroppervlakte (hierna: bvo). Zij wijzen op het rapport "Detailhandel 2015-2025 in Venlo" van het bureau BRO van oktober 2014. Dit rapport is uitgebracht in opdracht van de gemeente met het oog op de actualisatie van het detailhandelsbeleid. Uit dit rapport volgt volgens De Wieën en [verzoeker sub 1] dat een aanmerkelijk overaanbod aan detailhandel bestaat in Blerick en dat verdere uitbreiding zal leiden tot een toename van de leegstand. De bestaande leegstand in Blerick bedraagt meer dan 25 procent. Ten tijde van het vaststellen van het plan beschikte de raad over dit rapport. De raad heeft volgens De Wieën en [verzoeker sub 1] ten onrechte geen rekening gehouden met de actuele inzichten over de behoefte aan detailhandel als verantwoord in het rapport van het BRO, omdat de voorziene uitbreiding voornamelijk was ingegeven door in het verleden gedane toezeggingen. De Wieën en [verzoeker sub 1] verwijzen verder naar het rapport "Venlo, beoordeling ontwikkeling detailhandel bestemmingsplan Centrum Blerick" van het bureau Rho van 2 april 2015, dat door hen zelf is overgelegd. Ook uit dit rapport volgt dat geen behoefte bestaat aan de uitbreiding van de detailhandelsfunctie.

4.1. Volgens de raad voorziet het plan in een actuele regionale behoefte. De verantwoording hiervan is te vinden in paragraaf 3.1.2 van de plantoelichting.

4.2. Aan de gronden aan en nabij het Laurentiusplein is onder meer de bestemming "Centrum" toegekend. Aan de gronden ten westen van het Laurentiusplein is tevens de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel op verdieping";

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:

a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;

b. detailhandel, op de verdieping ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel op verdieping";

[…].

4.3. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

4.4. In paragraaf 3.1.2 van de plantoelichting staat onder meer dat de uitbreiding van de detailhandelsvestiging aan het Laurentiusplein een ontwikkeling betreft in bestaand stedelijk gebied van Blerick waarover al gedurende een groot aantal jaren overeenstemming bestaat en die thans in uitvoering genomen kan worden. Zoals ook blijkt uit de detailhandelsvisie voor dit stadsdeelcentrum wordt uitgegaan van het zogenoemde "haltermodel": een compacte kern met twee knooppunten. Deze knooppunten worden gevormd door het winkelcentrum De Wieën enerzijds en het Laurentiusplein anderzijds, met daartussen een aantrekkelijke verbinding via de Kloosterstraat. Het haltermodel is een winkelgebied waarin aan beide uiteinden winkels met een relatief grote trekkracht gevestigd zijn. In het gebied tussen de twee halters zijn doorgaans kleinere winkels gevestigd of winkels met een minder grote trekkracht. Versterking van de twee halters is van belang voor de aantrekkelijkheid van het winkelaanbod in het centrum van Blerick. Hierdoor krijgt de boodschappenfunctie van het centrum van Blerick een impuls en profiteert de verbindende Kloosterstraat. Het stadsdeelcentrum heeft een winkelfunctie voor de inwoners van Blerick en voorziet daarmede in een lokale behoefte. Teneinde de tweede halter, gelegen aan het Laurentiusplein, tot wasdom te laten komen, is in planologisch opzicht gekozen voor de nu in het plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheid. De uitbreidingen maken deel uit van het centrumplan en hebben betrekking op reeds bestaande detailhandelsvoorzieningen, namelijk de bestaande winkel [belanghebbende] en de supermarkt Albert Heijn, die een relatief grote trekkracht hebben zoals gewenst is in het uiteinde van de halter. De ontwikkeling draagt bij aan behoud en versterking van de bestaande detailhandelsstructuur. Er is voor gekozen om de uitbreiding te beperken tot 3.500 m² bvo in plaats van de oorspronkelijke 5.000 m². Ook zijn in dit bestemmingsplan de detailhandelsmogelijkheden buiten de "halter" waar deze niet (meer) aanwezig zijn wegbestemd. Hierdoor wordt de toevoeging van aantal m² verder beperkt. De toevoeging van winkeloppervlak is ingevuld door en voor de bestaande winkels en voorziet daarmee in een actuele behoefte. Het betreft slechts een beperkt aantal vierkante meters dat wordt toegevoegd waardoor het relatief ondergeschikt is. Dat er meer leegstand zal ontstaan door de uitbreiding van deze winkels valt niet te verwachten. Mocht dit echter toch het geval zijn, dan zal dit niet zodanig zijn dat dit uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een onaanvaardbare situatie in de regio zal leiden, aldus de plantoelichting.

4.5. Niet in geschil is dat het plan in ieder geval voorziet in een uitbreiding van de detailhandelsfunctie aan het Laurentiusplein met 3.500 m² bvo en dat het plan derhalve voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat daarop artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.

4.6. In paragraaf 3.1.2 van de plantoelichting wordt het plan niet getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In deze paragraaf wordt de voorgenomen uitbreiding van de detailhandelsfunctie aan het Laurentiusplein getoetst aan het gemeentelijk beleid. De raad heeft geen cijfermatige onderbouwing gegeven van de regionale behoefte aan de uitbreiding van de detailhandelsfunctie aan het Laurentiusplein. Voor het inzichtelijk maken van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling in een geval, waarin, zoals in het onderhavige, wordt voorzien in een niet geringe toevoeging van detailhandel, kan niet worden volstaan met een uiteenzetting van de beleidsambities die gericht zijn op de versterking van de lokale detailhandelsstructuur. De raad dient de behoefte van het extra ruimtebeslag vanwege het plan te verantwoorden. De conclusie dat de ruimtelijke reservering ten behoeve van de voorziene stedelijke ontwikkeling verantwoord is, kan alleen worden getrokken aan de hand van gegevens over de ontwikkeling van de actuele regionale behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling. De behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod.

4.7. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het plan per saldo voorziet in een afname van detailhandel in het plangebied. De detailhandelsfunctie aan het Laurentiusplein wordt volgens de raad weliswaar uitgebreid met ongeveer 3.500 m² bvo, maar daar staat tegenover dat in de meer perifere gebieden in totaal meer dan 5.000 m² aan detailhandel is wegbestemd. De voorzieningenrechter kent evenwel geen betekenis toe aan dit betoog, omdat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke locaties voorzien wordt in een vermindering van de detailhandelsfunctie en wat de omvang daarvan is.

4.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voorshands aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog slaagt.

5. De overige beroepsgronden van De Wieën en [verzoeker sub 1] behoeven geen bespreking in het kader van deze procedure.

De verzoeken van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3]

6. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] zijn bewoners van de [locatie 1] en de [locatie 2], direct ten zuiden en zuidwesten van het plangebied. Hun beroep is gericht tegen het voorziene openbare parkeerterrein in het zuiden van het plangebied, in de directe nabijheid van hun woningen. Dit parkeerterrein is voornamelijk bedoeld om gebruikt te worden door bezoekers van het winkelgebied aan het Laurentiusplein. Aan de gronden ter plaatse is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", met de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Niet in geschil is dat de capaciteit van het parkeerterrein ongeveer 135 parkeerplaatsen bedraagt. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege het gebruik van het openbare parkeerterrein.

7. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] betogen dat het voorziene parkeerterrein leidt tot een ernstige aantasting van de luchtkwaliteit en het akoestisch klimaat ter plaatse. De verrichte onderzoeken naar de gevolgen van het parkeerterrein zijn niet representatief. Deze onderzoeken zijn verricht in 2009 en hebben betrekking op een ondergrondse parkeergarage, onder het Laurentiusplein, op een afstand van meer dan 100 m tot hun woningen, aldus [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3].

7.1. De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van de ontwikkeling van het Laurentiusplein voor de luchtkwaliteit zijn vastgelegd in het "Rapport Luchtkwaliteit, ontwikkeling Laurentiusplein te Blerick" van oktober 2009. Bij dit onderzoek is uitgegaan van de realisatie van een parkeergarage onder het Laurentiusplein. In het plan is echter voorzien in een (bovengronds) parkeerterrein in de directe nabijheid van de woningen van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3]. Gelet hierop zijn de resultaten van het onderzoek uit 2009 niet representatief voor de in het plan voorziene situatie. De raad heeft dit onderzoek daarom niet ten grondslag kunnen leggen aan het plan. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt.

7.2. Het akoestisch onderzoek uit 2009 dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit is een onderzoek als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit onderzoek heeft derhalve betrekking op de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten die gelegen zijn binnen de geluidzone van wegen. Het onderzoek heeft geen betrekking op de gevolgen van het gebruik van het parkeerterrein als zodanig. Uit de plantoelichting volgt dat de raad bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van milieubelastende functies aansluiting heeft gezocht bij de aanbevolen richtafstanden als vastgelegd in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009, van de Nederlandse Vereniging van Gemeenten (hierna: VNG-brochure). De raad heeft ter zitting verklaard dat hij ten aanzien van het voorziene parkeerterrein de VNG-brochure niet heeft toegepast, maar dat hij ervan uitgaat dat voldaan wordt aan de aanbevolen richtafstand. De voorzieningenrechter ziet dit anders. De afstand tussen de woningen van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] tot het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", met de aanduiding "parkeerterrein" bedraagt onderscheidenlijk ongeveer 8 m en 5 m. In de VNG-brochure wordt een afstand van 30 m aanbevolen tussen milieugevoelige bestemmingen en "autoparkeerterreinen en parkeergarages". Indien de omgeving van de woningen van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] kan worden aangemerkt als een gebied met functiemenging in de zin van de VNG-brochure bedraagt de richtafstand 10 m. Ook hieraan wordt niet voldaan. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het gebruik van het parkeerterrein niet zal leiden tot ernstige geluidhinder ter plaatse van de woningen van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Het betoog slaagt.

8. De overige beroepsgronden van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] behoeven geen bespreking.

Conclusie

9. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten

10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de beroepsgronden van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] nagenoeg identiek zijn en zij in deze procedure door dezelfde rechtsbijstandsverlener zijn vertegenwoordigd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding hun beroepen te behandelen als samenhangende zaken, als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, die wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak worden beschouwd.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 17 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick";

II. veroordeelt de raad van de gemeente Venlo tot vergoeding van in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [verzoeker sub 1] tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. [verzoeker sub 3] tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Venlo aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt:

a. € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [verzoeker sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [verzoeker sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Hagen w.g. Milosavljević
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2015

739.