Uitspraak 201501288/2/R3


Volledige tekst

201501288/2/R3.
Datum uitspraak: 16 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna: [verzoeker] en anderen) allen gevestigd dan wel wonend te Schaijk, gemeente Landerd,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Landerd,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Natuurbegraafplaats Maashorst" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Natuurbegraven Nederland B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2015, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [verzoeker B], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Niekus, zijn verschenen. Voorts is Natuurbegraven Nederland B.V., vertegenwoordigd door R.J.T. van Boekel, bijgestaan door mr. T. Segers, advocaat te Den Bosch, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet onder meer in een natuurbegraafplaats aan de Franse Baan te Schaijk. Natuurbegraven Nederland B.V. heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een ceremoniegebouw. [verzoeker] en anderen hebben een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend om te voorkomen dat er gebouwd kan worden en hiertegen niet meer handhavend kan worden opgetreden. Anders dan de raad betoogt hebben [verzoeker] en anderen derhalve een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

3. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "natuurbegraafplaats". Zij vrezen verkeers- en parkeeroverlast op de Franse Baan, die als toegangsweg dient naar de landerijen van [verzoeker], en op de Zeelandsedreef, waar het bedrijf van [verzoeker] is gevestigd en de woning van [verzoeker B] en [verzoeker C] staat. Zij betogen dat het verkeersonderzoek en het onderzoek naar de parkeerbehoefte op diverse punten ondeugdelijk zijn.

3.1. De raad heeft ten behoeve van het bepalen van de verkeersaantrekkende werking het bureau Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn in een rapport van 21 juli 2014 neergelegd. Omdat het om een nog te realiseren ontwikkeling gaat, zijn prognoses gemaakt voor het verkeer op de Franse Baan en de Zeelandsedreef. Deze prognoses zijn gebaseerd op het regionale verkeersmodel van GGA Noordoost-Brabant. Volgens de raad is dit een veelgebruikte methode om verkeersintensiteiten betrouwbaar te kunnen schatten. Verder stelt de raad dat een maximale parkeerbehoefte van 52 parkeerplaatsen is berekend. Op het terrein kunnen 60 parkeerplaatsen worden aangelegd. In incidentele situaties kan in de berm van de oprijlaan geparkeerd worden. Voor parkeeroverlast behoeft daarom volgens hem niet te worden gevreesd.

3.2. In het rapport van Goudappel Coffeng is vermeld dat na de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats de verkeersintensiteit op de Zeelandsedreef (noord) 3.200 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt) zal bedragen en op de Zeelandsedreef (zuid) 2.900. Voor de Franse Baan is een intensiteit berekend van 300 mvt. In het rapport is vermeld dat deze wegen een capaciteit hebben van respectievelijk 4.000 mvt en 400 mvt.

Voor het parkeren is naast de normen van het kennisplatform CROW gekeken naar de parkeerbehoefte bij een bestaande natuurbegraafplaats van Natuurbegraven Nederland B.V. in Heidepol. Volgens het rapport wijken de ervaringscijfers voor Heidepol niet significant af van de kencijfers van het CROW. Volgens het rapport zijn voor de reguliere situatie 42 parkeerplaatsen benodigd. Voor een maximale situatie zouden 52 parkeerplaatsen nodig zijn. Voorts is in het rapport vermeld dat in Heidepol gemiddeld één keer per jaar 150 parkeerplaatsen nodig waren.

[verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies in het rapport van Goudappel Coffeng onjuist zijn. Mede gelet op de beschikbare ruimte voor aan te leggen parkeerplaatsen en de mogelijkheid om in de berm van de oprijlaan te parkeren, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat onaanvaardbare verkeershinder of parkeerhinder zal optreden.

4. [verzoeker] en anderen betogen dat de verblijfplaatsen van dassen worden verstoord en dat hun foerageergebied wordt verkleind.

Niet in geschil is dat de werkzaamheden de voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van de das zullen verstoren. Hiervoor is een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) verleend. De vraag of deze ontheffing kon worden verleend, komt in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat niet aannemelijk is dat de ontheffing niet in stand zal blijven. De raad mocht er daarom van uitgaan dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

5. [verzoeker] en anderen vrezen voor een aantasting van de grondwaterstand omdat de gronden waarin begraven wordt, moeten worden opgehoogd. Verder vrezen zij voor besmetting van het grondwater en overdracht van ziektes. Zij voeren aan dat binnen het plangebied wellen liggen en dat stoffelijke overschotten hierin zullen worden begraven en dat wilde dieren zullen wroeten in de graven. Voorts voeren zij aan dat in het plangebied een breuklijn ligt. Verder betogen zij dat het plan in strijd is met de Watervisie 2008 van het waterschap en het voornemen om het verschijnsel wijst terug te laten keren in de Maashorst.

5.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de bescherming van het grondwater tegen verontreinigingen door lijken is geregeld in de Wet op de lijkbezorging en het Besluit op de lijkbezorging. In de plantoelichting is vermeld dat gelet op de regeling voor het begraven die in het Besluit op de lijkbezorging is voorgeschreven en de gemiddelde hoogte van een omhulsel van een lichaam van 50 cm, het maaiveld 145 centimeter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand zou moeten liggen. In een rapport van Alterra, van augustus 2013, is beschreven dat deze afstand niet overal binnen het plangebied kan worden gehaald en dat de gronden, voor zover mogelijk, zullen moeten worden opgehoogd. [verzoeker] en anderen hebben vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de gronden niet kunnen worden opgehoogd.

In het rapport van Alterra is vermeld dat voor de aantasting van het grondwater van belang is of er weerstandbiedende lagen zijn. Verder is vermeld dat er geen weerstandbiedende lagen zijn aangetroffen die een dominante of sturende invloed hebben op de hoogte en fluctuatie van het freatisch grondwater. [verzoeker] en anderen hebben vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat een breuklijn door het plangebied loopt en dat daardoor de bevindingen in het rapport van Alterra onjuist zijn. Verder hebben zij vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat bij naleving van de regels voor begraven voor schadelijke gevolgen voor de gezondheid moet worden gevreesd. De voorzieningenrechter ziet gezien het voorgaande voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen voor het grondwater. Evenmin ziet de voorzieningenrechter voorshands grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor een onaanvaardbare aantasting van het grondwater behoeft te worden gevreesd. De vraag of lijken in wellen zullen liggen heeft betrekking op de naleving van de Wet op de lijkbezorging en de daarop gebaseerde regelgeving en kan om die reden in deze procedure niet aan de orde komen.

Over de Watervisie 2008 overweegt de voorzieningenrechter dat ten tijde van het bestreden besluit het beleid van het waterschap was neergelegd in de Beleidsregels Keur waterschap Aa en Maas uit 2013. Het waterschap heeft bij brief van 2 september 2014 meegedeeld in te stemmen met het ontwerp van het bestemmingsplan en dat geen zienswijzen zullen worden ingediend. [verzoeker] en anderen hebben vooralsnog niet inzichtelijk gemaakt dat het plan in strijd is met het beleid van het waterschap.

Over het verschijnsel wijst overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker] en anderen niet inzichtelijk hebben gemaakt met welk provinciaal of gemeentelijk beleid het plan in strijd zou zijn.

6. Voor zover [verzoeker] en anderen vrezen dat de Ecologische Hoofdstructuur onaanvaardbaar wordt aangetast, overweegt de voorzieningenrecht dat zij deze stelling niet nader hebben onderbouwd.

7. [verzoeker] en anderen betogen dat onvoldoende archeologisch onderzoek is gedaan. Volgens hen is het standpunt van de raad dat meer onderzoek niet nodig was omdat niet meer dan 10% van het plangebied kan worden verstoord, onjuist. Zij betogen dat het hele terrein als natuurbegraafplaats kan worden gebruikt.

De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van [verzoeker B] en [verzoeker C] is gelegen in het gevrijwaard blijven van de aantasting van hun woon- en leefklimaat en het belang van [verzoeker] is gelegen in het voorkomen van aantasting van haar bedrijfseconomische belangen. Deze belangen zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet verweven met het belang van de bescherming van de in de bodem aanwezige of verwachte archeologische waarden. Dit betoog zou, wat hier verder ook van zij, naar verwachting ingevolge artikel 8:69a van de Awb in de bodemprocedure niet leiden tot vernietiging van het besluit. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot een inhoudelijke bespreking daarvan.

8. Voor zover [verzoeker] en anderen hebben betoogd dat moet worden voldaan aan een in een rapport van Alterra uit 2009 genoemde norm voor de grafdichtheid, overweegt de voorzieningenrechter dat dit rapport is vervangen door een rapport van Alterra uit 2013, waarin is vermeld dat de in het rapport van 2009 genoemde grafdichtheid niet als norm is bedoeld. [verzoeker] en anderen hebben vooralsnog niet inzichtelijk gemaakt waarom de raad desondanks een norm voor de grafdichtheid aan het plan ten grondslag had moeten leggen. Het betoog faalt.

9. Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Van Helvoort
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2015

361.