Uitspraak 201300417/1/A3


Volledige tekst

201300417/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van politie,
appellant,

tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 22 december 2011 en 26 november 2012 in zaak nr. 09/3223 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

de korpsbeheerder van de politie Utrecht (thans: de korpschef van politie).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2009 heeft de korpsbeheerder, voor zover thans van belang, een verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van geluidsbanden van het portofoonverkeer tijdens een demonstratie van de Nederlandse Volks-Unie in Amersfoort op 21 februari 2009, afgewezen.

Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft de korpsbeheerder het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank de korpsbeheerder in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na verzending van die uitspraak het daarin genoemde gebrek in het besluit van 9 oktober 2009 te herstellen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de rechtbank, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 31 januari 2012 heeft de korpsbeheerder het besluit van 9 oktober 2009 nader toegelicht.

Bij uitspraak van 26 november 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 9 oktober 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat gaat om de weigering van openbaarmaking van het portofoonverkeer en de korpsbeheerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak van 22 december 2011 is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 14 maart 2013 heeft [verzoeker] toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Maas, werkzaam bij de politie, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door verzoeker verzochte vorm, tenzij:

a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;

b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

2. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 9 oktober 2009 met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob geweigerd de geluidsbanden van meldkamergesprekken die op 21 februari 2009 van 9.00 uur tot 16.00 uur door de portofoon zijn gevoerd openbaar te maken. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het uitluisteren van die banden en het beoordelen welke delen daarvan voor openbaarmaking in aanmerking komen, een dermate grote tijdsinspanning vergt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

In de nadere toelichting van 31 januari 2012 heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat aan de hand van de opnames van het portofoonverkeer een Journaal Informatie en Analyse (hierna: het journaal) is opgemaakt dat bij besluit van 13 juli 2009 aan [verzoeker] is verstrekt. Volgens de korpsbeheerder is het gebruikelijk dat van het portofoonverkeer van een specifieke zaak een journaal wordt opgemaakt voor de operationeel commandant die vaak op afstand functioneert en zo van relevante informatie wordt voorzien. Een dergelijk journaal wordt opgemaakt door een ‘logger’ aan de hand van de uitgeluisterde banden. De logger probeert in zijn journaal voor binnen te visualiseren wat er buiten gebeurt. De belangrijkste elementen van het portofoonverkeer worden in deze journaals opgenomen. Met de verstrekking van het journaal heeft hij gelet op artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob mogen volstaan, aldus de korpsbeheerder.

3. De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij gehouden is, hoe tijdrovend ook, de geluidsbanden te verstrekken. Daartoe voert hij aan dat de tijdsinspanning die gepaard zal gaan met het uitluisteren van de geluidsbanden van het portofoonverkeer, het beoordelen welke elementen voor verstrekking in aanmerking komen en het bewerken van de banden redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Aan [verzoeker] is het journaal verstrekt, waarmee hij gelet op artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob heeft kunnen volstaan. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011 in zaak nr. 201101743/1/H3, aldus de korpschef.

4. De Afdeling heeft met toestemming van [verzoeker] kennisgenomen van de geluidsbanden van het portofoonverkeer. Deze banden hebben grotendeels betrekking op de manier waarop de korpsbeheerder de demonstratie heeft voorbereid en begeleid ter voorkoming van verstoring van de openbare orde en om tegen eventuele ongeregeldheden effectief te kunnen optreden. Zij bevatten namen van eenheden, mobilofoon oproepnamen en mobilofoon oproepnummers. De korpschef heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat dezelfde namen en nummers bij een volgende demonstratie kunnen worden gebruikt. De banden bevatten in zoverre gegevens die inzicht bieden in de inzet van technieken, tactieken en personeel bij optreden van de politie. De korpsbeheerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en terecht het standpunt ingenomen dat de openbaarmaking van die informatie in zoverre met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, achterwege blijft.

Voor zover de geluidsbanden fragmenten bevatten waarvan openbaarmaking niet in redelijkheid kan worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob, is de Afdeling anders dan de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder gelet op artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob heeft kunnen volstaan met het verstrekken van het journaal en zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verstrekking in de door [verzoeker] gevraagde vorm redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Daartoe wordt overwogen dat de korpsbeheerder in het besluit op bezwaar van 9 oktober 2009 gemotiveerd heeft gesteld dat het selecteren van geluidsfragmenten en het schonen daarvan een tijdrovende en kostbare inspanning met zich brengt. De korpsbeheerder heeft voorts ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat voor het bewerken van de geluidsbanden een geruime tijdsinspanning is vereist. Omdat het journaal is opgesteld onafhankelijk van het verzoek van [verzoeker] en onbestreden is dat het journaal de belangrijkste elementen van het portofoonverkeer bevat, is het aannemelijk dat door middel van verstrekking van de informatie in het journaal aan [verzoeker] geen relevante informatie wordt onthouden.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2009 alsnog ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 22 december 2011 en 26 november 2012 in zaak nr. 09/3223;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014

382-721.