Uitspraak 201211480/1/A2


Volledige tekst

201211480/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Westervoort (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 oktober 2012 in zaak nr. 11/4059 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westervoort.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door E.G.A. van Karnenbeek, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.

Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak bij hun beslissing op de aanvraag.

2. Op 30 december 1998 heeft [appellant] de woning op het perceel aan de [locatie] te Westervoort (hierna: de woning) van de [maatschap] (hierna: de maatschap) gekocht. Aan het afgewezen verzoek van 15 februari 2010 heeft hij ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan ‘Beekenoord’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), dat op 17 september 2007 door de raad van de gemeente Westervoort is vastgesteld, woningbouw in een dichtbij de woning gelegen gebied (hierna: het plangebied) mogelijk heeft gemaakt en dit de waarde van de woning heeft verminderd.

3. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: KOB). In een advies van 16 november 2010 heeft het KOB een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime. Uit die vergelijking heeft het de conclusie getrokken dat [appellant] door het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt. Het heeft geadviseerd dat die schade voor zijn rekening dient te worden gelaten, omdat hij van het voornemen van de maatschap om binnen afzienbare tijd woningbouw in het plangebied te realiseren wist, zodat de schade voorzienbaar was, toen hij de woning kocht. In artikel 19 van de koopovereenkomst is immers vermeld dat het de koper bekend is dat het in de directe nabijheid van de woning gelegen gebied bestemd is om in de nabije toekomst bebouwing ten behoeve van een woonwijk te realiseren en dat de koper alle consequenties aanvaardt welke de realisatie van de bouwplannen met zich brengt.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 3 december 2010 ten grondslag gelegd.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door onder verwijzing naar de koopovereenkomst te overwegen dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de schade voorzienbaar was, als bedoeld in artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro, heeft miskend dat om dat aan te mogen nemen vereist is dat er een concreet beleidsvoornemen van die strekking is dat openbaar is gemaakt en dat ontbreekt.

4.1. Niet in geschil is dat ten tijde van de aankoop door [appellant] van de woning geen concreet beleidsvoornemen van overheidswege tot wijziging van de planologische situatie in het plangebied was bekendgemaakt. Dat laat onverlet dat [appellant], naar evenmin in geschil is, destijds op de hoogte was van de plannen van de maatschap om bebouwing ten behoeve van een woonwijk in het plangebied te realiseren en hij de consequenties van het realiseren van die plannen in de koopovereenkomst heeft aanvaard.

Dit brengt mee dat [appellant] bij de aankoop van de woning rekening kon houden met woningbouw in de directe nabijheid van de woning en geacht moet worden eventuele gevolgen daarvan voor de waarde van de woning bij zijn besluit tot aankoop te hebben betrokken en de gestelde schade daarmee voor zijn rekening te hebben genomen. De rechtbank heeft voorts terecht en op juiste gronden overwogen dat de stelling van [appellant] dat ten tijde van de aankoop plannen voor de bouw van vrijstaande woningen bestonden en niet van de in het nieuwe bestemmingsplan voorziene aaneengesloten woningen, niet tot een ander oordeel kan leiden.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.

De voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.

w.g. Hazen
ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013

452.