Uitspraak 201211546/1/V1


Volledige tekst

201211546/1/V1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 15 november 2012 in zaak nr. 12/9877 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2012 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 23 februari 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling er in is geslaagd het vermoeden van ontvangst van de door de staatssecretaris op 24 oktober 2011 en 30 november 2011 verzonden acceptgiro's (hierna: de acceptgiro's) te ontzenuwen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verklaringen van de vreemdeling ter zitting hiervoor onvoldoende waren.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1) hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het betrokken stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de verzending van de acceptgiro's door de staatssecretaris aannemelijk is gemaakt. Tegen die overweging is geen grief gericht.

De rechtbank heeft voorts overwogen dat de vreemdeling ter zitting heeft verklaard dat hij de acceptgiro's niet heeft ontvangen, dat hij in de periode waarin de acceptgiro's zijn verzonden op het betreffende adres aanwezig was en geen financiële problemen heeft gehad waardoor hij de verschuldigde leges niet had kunnen betalen en dat het gestelde door de staatssecretaris niet is betwist.

De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen feiten heeft gesteld op grond waarvan de ontvangst van de acceptgiro's redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 februari 2012 alsnog ongegrond verklaren.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 15 november 2012 in zaak nr. 12/9877;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2013

512.