Uitspraak 201302644/2/A1


Volledige tekst

201302644/2/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 februari 2013 in zaak nr. 12/4618 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2012 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van asbesthoudende platen op de schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juli 2012 vernietigd en het college opgedragen om binnen drie maanden na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar het college, vertegenwoordigd door A.H.G. Knops en B. de Groot, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het college vraagt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het, zolang de Afdeling niet op het ingestelde hoger beroep heeft beslist, geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven voor zover deze inhoudt dat het een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen.

3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer overwogen: "De rechtbank acht zich niet in staat tot het definitief beslechten van het onderhavige geschil, omdat nader onderzoek dient te worden verricht, waartoe de rechtbank niet in staat is. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek, zal verweerder moeten besluiten of hij al dan niet tot handhavend optreden dient over te gaan. Verweerder zal derhalve een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden."

4. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Het college heeft ter zitting geschetst dat uitvoering van de uitspraak met zich brengt dat het een gecertificeerd en in asbest gespecialiseerd bedrijf opdracht moet geven om de golfplaten op het dak van de schuur te onderzoeken in verband met het door [wederpartij] op basis van eigen waarneming gestelde gevaar van verspreiding van asbest, terwijl de door verzoeker ingeschakelde deskundige W. Coopmans na inspectie heeft geconcludeerd dat de golfplaten niet beschadigd zijn en er geen gevaar voor de volksgezondheid is.

Nu op voorhand niet valt uit te sluiten dat de uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven en aannemelijk is dat aan zo’n onderzoek hoge kosten zijn verbonden, en voorts in dit geval niet is gebleken van bijzondere belangen die om die reden nopen tot het gevolg geven aan voormelde uitspraak voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Zundert geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013

543.