Uitspraak 201101170/1/A4


Volledige tekst

201101170/1/A4.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Glane, gemeente Losser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Losser,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en melkrundveehouderij aan de [locatie] te Glane. Dit besluit is op 21 december 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 25 en 27 januari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.M. Busscher, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder als partij gehoord.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend voor het inwinnen van schriftelijke inlichtingen. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

2. Overwegingen

Overgangsrecht Wabo

2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om verlening van de vergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend.

Intrekking beroepsgronden

2.2. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgronden over het kierdicht uitvoeren van de stal en het bronvermogen van de ventilatoren ingetrokken.

Ontvankelijkheid

2.3. Het college stelt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, voor zover het de beroepsgronden over de kennisgeving van het ontwerpbesluit, de rendementsmeting, een voorschrift over het gesloten houden van staldeuren en het mixen van mest betreft. Volgens het college heeft [appellant] hierover geen zienswijzen naar voren gebracht.

2.3.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende geen beroep instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011 in zaak nr. 201006983/1/M2 ligt besloten, worden bij besluiten inzake een milieuvergunning die, zoals hier, vóór 1 april 2011 zijn bekendgemaakt de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen nog als besluitonderdelen aangemerkt.

2.3.2. De beroepsgrond dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden, heeft geen betrekking op een besluitonderdeel als hiervoor bedoeld. Artikel 6:13 van de Awb staat er, anders dan het college veronderstelt, dan ook niet aan in de weg dat deze grond eerst in beroep wordt aangevoerd.

De overige door het college genoemde beroepsgronden hebben betrekking op geurhinder en ammoniak. Dit zijn besluitonderdelen waarover [appellant] een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Er bestaat, gelet op het vorenstaande, geen reden om het beroep op grond van artikel 6:13 van de Awb gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren.

Kennisgeving

2.4. [appellant] stelt dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit en het bestreden besluit op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Volgens hem had publicatie van het ontwerpbesluit en het bestreden besluit ook in Duitse media moeten plaatsvinden, nu de inrichting op minder dan 100 meter van de Duitse grens ligt.

2.4.1. Voor zover de beroepsgrond zich richt tegen de kennisgeving van het bestreden besluit, gaat het om een eventuele onrechtmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Deze kan het bestreden besluit niet met terugwerkende kracht aantasten.

2.4.2. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de Awb, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

2.4.3. Het college heeft de kennisgeving van het ontwerpbesluit gepubliceerd in de Nieuwe Dinkellander van 13 april 2010. Deze wordt niet in Duitsland bezorgd. Daarnaast is de kennisgeving gepubliceerd op de website van de gemeente Losser en in het Losser Journaal dat volgens het college digitaal verkrijgbaar is. Voorts heeft het college omwonenden binnen een cirkel met een straal van 200 meter vanaf de inrichting aangeschreven.

2.4.4. De inrichting ligt op ongeveer 100 meter afstand van de Nederlands-Duitse grens en op ongeveer 400 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning in Duitsland. Op grond van de bij het bestreden besluit verleende vergunning mogen binnen de inrichting onder meer 1.680 vleesvarkens worden gehouden. Gelet op de aard en omvang van de inrichting is aannemelijk dat ter plaatse van voornoemde woning in Duitsland milieugevolgen van het in werking zijn van de inrichting kunnen worden ondervonden, zodat er in ieder geval één Duitse belanghebbende was.

2.4.5. Bij de toepassing van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb komt het college een zekere vrijheid toe, mits aldus een geschikte wijze van kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II 1999-2000, 27 023, nr. 3, blz. 14) moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving daadwerkelijk al diegenen kan bereiken die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit. Daarbij geldt het ambtsgebied van de betreffende gemeente niet als criterium, aldus de memorie van toelichting.

Vaststaat dat belanghebbenden in Duitsland met de publicatie in de Nieuwe Dinkellander en de binnen een cirkel met een straal van 200 meter vanaf de inrichting verzonden individuele kennisgevingen niet konden worden bereikt, zodat in zoverre niet op geschikte wijze kennis is gegeven als voorgeschreven in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb.

2.4.6. Wat de kennisgeving via de website van de gemeente en het digitale Losser Journaal betreft, overweegt de Afdeling dat kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kan zijn. Zoals wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dienen in onderlinge samenhang aldus te worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:15, eerste lid, van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Het college heeft desgevraagd schriftelijk medegedeeld dat in de gemeente Losser ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, gold. Het college had derhalve op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis moeten geven van het ontwerpbesluit. Gelet op hetgeen onder 2.4.5 is overwogen, heeft het college dit niet gedaan.

2.4.7. De wijze waarop het college kennis van het ontwerpbesluit heeft gegeven is in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb. Dit gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien niet aannemelijk is geworden dat belanghebbenden er niet door zijn benadeeld.

De beroepsgrond slaagt.

Slotoverwegingen

2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de Afdeling niet toe.

2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Losser van 2 november 2010, kenmerk 09.0019307;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Losser tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Losser aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012

628.