Uitspraak 200307139/2


Volledige tekst

200307139/2.
Datum uitspraak: 15 januari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:

[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Duiven,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2003, nummer Geo 0154/2003, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “NS Railinfrabeheer B.V.” (hierna: Railinfrabeheer) een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van geluidsschermen langs de Betuweroute op de nader in de bijlage bij het besluit vermelde kadastrale percelen in de gemeente Duiven.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 28 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 30 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 28 oktober 2003, nummer Geo 0154/2003, heeft verweerder aan Railinfrabeheer meegedeeld dat de bovenleidingportalen en bovenleidingen ten behoeve van de Betuweroute bouwvergunningsvrije bouwwerken zijn.

Tegen dit standpunt hebben verzoekers bij brief van 4 november 2003, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 4 november 2003, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft beide verzoeken ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door drs. K. IJff, H. Lind en J. de Bruin, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Boesveld, advocaat te Amsterdam, en F. Visser, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn namens Railinfrabeheer mr. M. de Graauw, ir. P.P.M.K. Janssen, R.T. van der Woude, mr. C.C.F. Rulkens en T.K. van den Brug, gemachtigden, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Geluidsschermen

2.2. Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet (hierna: de Tw). Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.

Verweerder heeft het besluit genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit Betuweroute van 26 november 1996, aangevuld met het Tracébesluit Betuweroute Tracédeel Pannerdensch Kanaal van 13 november 1997 (hierna tezamen te noemen: het tracébesluit). Bij het besluit is een reguliere bouwvergunning verleend voor de plaatsing van geluidsschermen langs de Betuweroute van kilometer 100.535 tot en met kilometer 103.765.

2.3. Verzoekers stellen dat de vergunning ten onrechte is verleend. Hiertoe voeren zij aan dat de terinzagelegging van de bouwaanvraag onvolledig is geweest, dat verweerder op de aanvraag heeft besloten zonder in het bezit te zijn van alle daartoe benodigde gegevens alsmede dat de kennisgeving van de vergunningverlening niet overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden. Voorts wijzen zij op de korte termijnen in de vergunningprocedure, op gebreken in de toepassing van het mandaatbesluit van de Minister en op vooringenomenheid bij Railinfrabeheer, de coördinator voor de vergunningverlening.

Verzoekers stellen verder dat met de vergunningverlening onvoldoende is ingegaan op constructieve bezwaren tegen en veiligheidsrisico’s van de geluidsschermen in geval van ongelukken. Het advies van de brandweer achten zij niet kenbaar. Ook komen de schermen volgens hen in strijd met redelijke eisen van welstand indien van begroeiing van de binnenzijde van de schermen zou worden afgezien.

2.4. Verweerder is van mening dat de vergunning past binnen het tracébesluit en het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Betuweroute, gemeente Duiven” (hierna: het bestemmingsplan). Het bouwplan voldoet volgens hem aan redelijke eisen van welstand. Omdat het een gebonden beschikking betreft, heeft hij de vergunning verleend.

2.5. De Voorzitter verwacht niet dat de Afdeling in de bodemprocedure in de formele bezwaren aanleiding zal zien voor een vernietiging van de bouwvergunning. Uit de stukken blijkt dat verweerder Railinfrabeheer om nadere gegevens heeft verzocht. Niet is gebleken dat deze gegevens niet zijn verkregen. Verweerder kon op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en bescheiden een besluit op de aanvraag nemen. Dat niet alle gegevens in het openbaar register als bedoeld in artikel 57 van de Woningwet zijn aangetekend, behoeft daar niet aan in de weg te staan. Eventuele gebreken in de kennisgeving van de verlening van de vergunning kunnen voorts aan de vergunning zelf niet afdoen.

In de omstandigheid dat Railinfrabeheer, de aanvrager van de vergunning, tevens door de Minister is aangewezen als coördinator alsmede in de gestelde bezwaren inzake de termijnen en de toepassing van het mandaatbesluit van de Minister ziet de Voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de vergunningverlening, gelet op deze punten, dusdanige gebreken vertoont dat verweerder op grond daarvan daartoe niet had mogen overgaan.

2.5.1. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is, voor zover hier van belang en kort weergegeven, bepaald dat een reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met het Bouwbesluit 2003, de gemeentelijke bouwverordening of het bestemmingsplan, of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.5.2. In het bestemmingsplan is het tracébesluit, voor zover het betreft het desbetreffende gedeelte van het grondgebied van Duiven, verwerkt. Niet in geding is dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

2.5.3. Wat betreft de bezwaren van verzoekers inzake de welstand overweegt de Voorzitter dat het Gelders genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land, zijnde de welstandscommissie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet, heeft meegedeeld dat de geluidsschermen voldoen aan redelijke eisen van welstand. De Voorzitter stelt vast dat verzoekers dit advies en het daarop gebaseerde standpunt van het college van burgemeester en wethouders als zodanig niet bestrijden, maar vrezen dat de in de bouwaanvraag beschreven begroeiing tegen de schermen niet aangebracht zal worden. Hierin kan evenwel geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het bouwplan niet in overeenstemming kan worden geacht met redelijke eisen van welstand. Overigens is de Voorzitter niet gebleken dat van begroeiing van de schermen zal worden afgezien.

2.5.4. Wat betreft de bezwaren inzake de constructie en de brandveiligheid stelt de Voorzitter voorop dat de plaatsing van geluidsschermen op zich is bezien in het kader van het tracébesluit. Dit kan thans niet meer in het algemeen aan de orde komen. De Voorzitter is voorts niet gebleken dat in voornoemde bezwaren aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat de bouwvergunning in strijd met het Bouwbesluit 2003 of de bouwverordening dient te worden bevonden. Wat betreft het advies van de brandweer gaat de Voorzitter er vanuit dat dit een positief advies betreft dat is afgegeven door middel van een aantekening op de bouwtekeningen.

2.5.5. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aldus geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de bouwvergunning niet in stand kan blijven.

2.5.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding dit verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.

Bovenleidingportalen en bovenleidingen

2.6. Verweerder heeft Railinfrabeheer van zijn standpunt over de vraag of voor de bovenleidingportalen en bovenleidingen een bouwvergunning is vereist, in kennis gesteld met het oog op de uitvoering van het tracébesluit.

2.7. Verzoekers zijn van mening dat het standpunt over de bouwvergunningplicht dient te worden aangemerkt als een besluit. Zij stellen dat ten onrechte niet de procedure als bedoeld in artikel 20 van de Tw is gevolgd. Voorts stellen zij dat voor de plaatsing van de bovenleidingportalen en bovenleidingen een bouwvergunning is vereist.

2.8. Verweerder stelt dat zijn standpunt dat de bovenleidingportalen en bovenleidingen vergunningsvrije bouwwerken zijn, geen besluit is waartegen het instellen van beroep mogelijk is.

2.9. De Voorzitter is van oordeel dat het door verweerder in zijn brief van 28 oktober 2003 neergelegde standpunt over de vergunningplichtigheid van de bouw van de bovenleidingportalen en bovenleidingen, nu het gestelde in deze brief is aan te merken als – en ook is beoogd te zijn – een eindoordeel omtrent het vergunningsvrij zijn van de bovenleidingportalen en bovenleidingen en geen nadere beslissing hieromtrent meer te verwachten is, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.9.1. De Voorzitter overweegt voorts dat, nu het besluit in het kader van een geschil over de toepassing van artikel 20 van de Tw is aangebracht, wat er verder zij van de vraag of deze procedure gevolgd had dienen te worden, het besluit voor deze procedure aangemerkt dient te worden als een besluit als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. Tegen een zodanig besluit kan ingevolge artikel 25a van de Tw beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Voorzitter gaat er dan ook vanuit dat de Afdeling zich bevoegd zal achten van het beroep kennis te nemen. Gelet hierop is hij bevoegd van het verzoek kennis te nemen.

2.9.2. De Voorzitter heeft gerede twijfel of het door het college van burgemeester en wethouders genomen besluit omtrent de vergunningplichtigheid juist is. Hij neemt daarbij in aanmerking dat bovenleidingportalen en bovenleidingen naar aard en functie gezien moeten worden als één bouwwerk, dat niet kan worden aangemerkt als te zijn van beperkte omvang als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) terwijl dit bouwwerk evenmin dient voor wegaanduiding, verkeersgeleiding of tolheffing als bedoeld onder b in voormeld artikel. Uit de in de toelichting op het Bblb gegeven voorbeelden inzake artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en b, vloeit naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter evenmin dwingend voort dat de bovenleidingportalen en bovenleidingen tezamen bezien tot vergunningsvrije bouwwerken zijn te rekenen. Onder deze omstandigheden bestaat de gerede verwachting dat het besluit van verweerder van 28 oktober 2003 in de bodemprocedure wordt vernietigd.

2.9.3. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding dit besluit te schorsen.

Proceskosten

2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Duiven van 28 oktober 2003, nummer Geo 0154/2003;

II. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 16 oktober 2003, nummer Geo 0154/2003, af;

III. gelast dat de gemeente Duiven aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2004.

176-371.