Uitspraak 200909774/1/R3


Volledige tekst

200909774/1/R3.
Datum uitspraak: 24 november 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en de erven van [appellant B], wonend te [woonplaats], onderscheidenlijk te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven bij besluit van 17 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007".

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Claassen, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Het plan voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie voor het plangebied gelegen in het oostelijk deel van Eindhoven.

2.3. [appellanten] betogen dat het besluit omtrent goedkeuring is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel nu het college het besluit te beknopt heeft gemotiveerd.

2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college in het bestreden besluit verwijst naar hetgeen in dit verband door het college van burgemeester en wethouders in de beantwoording van de zienswijzen is opgemerkt. Dat het college in het bestreden besluit niet zelfstandig op de argumenten ter ondersteuning van de zienswijze is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

2.4. [appellanten] richten zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie]. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat aan het perceel geen kantoorbestemming is toegekend. Daartoe voeren zij aan dat op basis van een rapport van adviesbureau PurpleBlue een kantoorbestemming toegekend zou moeten worden omdat dit ten goede komt aan het behoud van de bestaande monumentale bebouwing, structuur en karakteristieken van de omgeving.

Voorts voeren [appellanten] aan dat zij een financieel belang hebben bij een kantoorbestemming in plaats van een woonbestemming omdat zij daardoor het monumentale pand kunnen onderhouden. In het vorige bestemmingsplan was het volgens hen wel toegestaan om panden in gebruik te nemen als kantoor, voor zover dat noodzakelijk was om een monumentaal pand in stand te houden.

[appellanten] betogen verder dat het gedeeltelijke gebruik van hun pand als kantoor onder het overgangsrecht valt en daarom bestemd had moeten worden als "Kantoor".

Ten slotte betogen zij dat aan omliggende percelen die voorheen een woonbestemming hadden wel een kantoorbestemming is toegekend.

2.4.1. Het college stelt dat overeenkomstig het conserverende karakter van het plan het perceel [locatie] conform de bestaande, legale situatie is bestemd voor woondoeleinden met een ondergeschikte kantoorfunctie. Het college wijst er in navolging van de raad op dat het villapark Tongelre, waar de Parklaan in is gelegen, gekenmerkt wordt door een open bebouwing met veel groen en grote huizen en rijks- en gemeentelijke monumenten. Verder wijst het college er op dat het uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat in het villapark de woonfunctie moet worden behouden en verdere verzakelijking van het gebied moet worden tegengegaan teneinde geen verdere afbreuk te doen aan de cultuurhistorische waarde van het gebied. Dit uitgangspunt sluit aan bij het vorige bestemmingsplan. Het college stelt verder dat panden die reeds legaal als kantoor in gebruik waren terecht een kantoorbestemming hebben gekregen bij de vaststelling van het plan.

2.4.2. Vast staat dat met het plan wordt beoogd om bestaande functies te handhaven. Het perceel [locatie] had in het vorige bestemmingsplan een woonbestemming. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf als nevenfunctie bij de woonfunctie was een maximale vloeroppervlakte van 50 m² toegestaan met een vrijstellingsmogelijkheid tot 75 m².

In het onderhavige plan heeft het perceel [locatie] dezelfde bestemming en bijbehorende nevenfuncties toegekend gekregen, met dien verstande dat bij de woonfunctie een beperkte, ondergeschikte kantoorfunctie tot een maximale vloeroppervlakte van 50 m² als nevenfunctie is toegestaan met een vrijstellingsmogelijkheid tot 150 m².

Anders dan door [appellanten] is gesteld was de mogelijkheid om de woning als kantoor in gebruik te nemen in het vorige bestemmingsplan eveneens beperkt. Overeenkomstig het uitgangspunt van het plan is thans het bestaande, legale gebruik van het pand als zodanig bestemd. Dat het pand ten tijde van het vorige bestemmingsplan mogelijk voor een groter deel illegaal in gebruik was als kantoor betekent niet dat de raad gehouden was dit gebruik als zodanig te bestemmen. Ook kan voor dit illegale gebruik, gelet op artikel 28.5 van de planregels, geen aanspraak worden gemaakt op het overgangsrecht. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college in het advies van PurpleBlue en de gestelde financiële belangen in redelijkheid aanleiding had moeten zien om van voornoemd uitgangspunt af te wijken.

2.4.3. Ten aanzien van de door [appellanten] gemaakte vergelijking met omliggende percelen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat voor deze gewijzigde functie van de woongebouwen een bouwvergunning is verleend.

2.4.4. De conclusie is dat in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010

429-662.