Uitspraak 200901564/1/H3


Volledige tekst

200901564/1/H3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 januari 2009 in zaak nr. 08/928 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) aan ROVA Amersfoort een vergunning verleend voor het plaatsen van vier afvalcontainers op het parkeerterrein bij de Laan der Hoven.

Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 8 mei 2007 gewijzigd in die zin dat vergunning wordt verleend voor het plaatsen van twee afvalcontainers op het parkeerterrein bij de Laan der Hoven.

Bij uitspraak van 23 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2009, waar [een der appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Kleef, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort 2007 (hierna: de Apv) is het verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

Ingevolge het vijfde lid kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Ingevolge het zesde lid, onder d, geldt de weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder c van de Afvalstoffenverordening 2004 van de gemeente Amersfoort (hierna: de afvalstoffenverordening), kan de inzameling plaatsvinden via een inzamelvoorziening op wijkniveau.

Ingevolge het tweede lid kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ter uitvoering van de afvalstoffenverordening hebben burgemeester en wethouders van Amersfoort het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2004 van de gemeente Amersfoort (hierna: het uitvoeringsbesluit) en het Programma van Eisen voor opslag en inzameling huishoudelijk afval in Amersfoort (hierna: het programma) vastgesteld.

Ingevolge artikel 1.3, vierde lid, van het uitvoeringsbesluit zijn voor de inzameling van oud papier en karton, glas en textiel de boven- of ondergrondse wijkverzamelcontainers aangewezen.

2.2. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het college op grond van artikel 2.1.5.1 van de Apv aan ROVA Amersfoort een vergunning verleend voor het plaatsen van een verzamelbak voor papier en een verzamelbak voor glas bij het parkeerterrein bij de Laan der Hoven. Voorheen waren deze containers geplaatst op de Laan der Hoven ter hoogte van Het Avontuur.

2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de containers op de huidige locatie vanuit een oogpunt van welstand acceptabel zijn. Het feit dat de containers zijn geplaatst op de kruising van twee zichtlijnen in de wijk, zoals [appellanten] hebben gesteld, is onvoldoende om te oordelen dat het college de vergunning om die reden had moeten weigeren, aldus de rechtbank.

Ten aanzien van het belang van het voorkomen of beperken van de overlast van omwonenden heeft de rechtbank overwogen dat dit ingevolge artikel 2.1.5.1, zesde lid, van de Apv geen weigeringsgrond is aangezien de vergunning voor het plaatsen van de containers is gebaseerd op de Wet milieubeheer. De rechtbank overweegt dat zij daarom niet toekomt aan een bespreking van de gronden die [appellanten] in dit kader hebben aangevoerd.

2.4. [appellanten] stellen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun stelling dat de containers 30 centimeter groter zijn dan is voorgeschreven in het programma.

Ook stellen zij dat de rechtbank heeft miskend dat plaatsing van de containers op het parkeerterrein bij de Laan der Hoven niet past bij het karakter van belangrijke structuurlijn van de wijk waarin de weg is gelegen. Door te overwegen dat de huidige locatie van de containers niet ver van de oorspronkelijke locatie is, heeft de rechtbank miskend dat de containers op de huidige locatie in het volle zicht zijn geplaatst, aldus [appellanten].

Voorts heeft de rechtbank weliswaar overwogen dat de afstand tussen de containers en de gevel van hun huis 25 meter bedraagt, maar dit neemt niet weg dat zij geluidsoverlast ondervinden van de containers, aldus [appellanten].

Daarnaast betogen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanwezigheid van containers in een nabij gelegen winkelcentrum geen reden is voor vernietiging van het besluit van 14 februari 2008. Zij stellen hiertoe dat, doordat de containers zijn geplaatst op een open locatie meer mensen gebruik van de containers maken. Voorts is op dit moment eveneens geen sprake van een evenwichtige verdeling van containers over de wijk waar de Laan der Hoven in is gelegen.

Ten slotte heeft de rechtbank hun ten onrechte verweten dat zij alternatieve locaties voor plaatsing van de containers hebben aangedragen. Zij hebben dit op uitdrukkelijk verzoek van het college gedaan, aldus [appellanten].

2.5. Dat de containers 30 centimeter groter zijn dan de maten waarvan wordt uitgegaan in het programma, wat hier ook van zij, en zijn geplaatst op een kruising van twee zichtlijnen in de wijk, leidt niet tot de conclusie dat de plaats van de containers gelet op de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, onder b, van de Apv niet aan vergunningverlening in de weg staat.

Ten aanzien van de gestelde geluidsoverlast voor omwonenden overweegt de Afdeling dat de in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Apv genoemde weigeringsgrond, gelet op het bepaalde in het zesde lid, aanhef en onder d, van de Apv, niet geldt. De raad van de gemeente Amersfoort heeft op grond van artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer een Afvalstoffenverordening vastgesteld. Nu de mogelijke overlast niet binnen het kader van de Apv wordt getoetst, maar via de weg van de Afvalstoffenverordening, is het college gehouden op grond van deze verordening niet alleen de inzamelvoorziening aan te wijzen, maar ook de plek waar deze wordt geplaatst. Daarbij kan toetsing aan het programma plaatsvinden. De door [appellanten] aangevoerde grond met betrekking tot geluidsoverlast dient derhalve in een procedure gericht tegen een aanwijzingsbesluit op grond van de afvalstoffenverordening aan de orde te komen. De rechtbank is dan ook terecht niet toegekomen aan de bespreking van deze grond.

Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Apv kan alleen worden geweigerd, indien een of meer van de in het vijfde lid van dat artikel genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd geen verdere bespreking nu dit geen weigeringsgrond oplevert als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, van de Apv.

Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit van 14 februari 2008 heeft kunnen komen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009

312-591.