Uitspraak 200001713/1


Volledige tekst

200001713/1.
Datum uitspraak: 10 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Kofo B.V.", gevestigd te Vriezenveen,
appellante,

en

burgemeester en wethouders van Vriezenveen,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2000, kenmerk M 99017, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Jari Auto-Parts B.V." een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor de handel in, onderhoud van en demontage van motorvoertuigen op het perceel Nijverheidsweg 19 te Vriezenveen, kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie G, nummer 20. Dit aangehechte besluit is op 27 maart 2000 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2000, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2000. Deze brieven zijn aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. J. Donker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
2.2. Op 1 oktober 2000 is het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens genoemd artikel 8.40, eerste lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit is het van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen, aanhangwagens of opleggers.
Uit de stukken is gebleken dat vergunninghoudster een handelsinrichting met herstelinrichting voor auto’s drijft. Er is geen sprake van een autodemontagebedrijf.
Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op artikel 3 van het Besluit, is het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing. Dit betekent dat met ingang van 1 oktober 2000 de vergunningplicht voor deze inrichting is komen te vervallen.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit blijven voor een inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit reeds was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een vergunning in werking en onherroepelijk was, sommige voorschriften van een vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag voorzover die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van toepassing worden van het Besluit op die inrichting gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5 van het Besluit.
Het bestreden besluit was op 1 oktober 2000 nog niet onherroepelijk. Derhalve komen aan de aan de vergunning verbonden voorschriften alsmede de bij de vergunning behorende aanvraag geen betekenis meer toe.
2.4. Gelet op het voorgaande, en aangezien ook overigens niet is gebleken dat appellante nog processueel belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet﷓ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002

164.