Uitspraak 201409707/1/A2


Volledige tekst

201409707/1/A2.
Datum uitspraak: 18 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Steenwijkerland,
appellant,

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2014 heeft de minister een eerder besluit tot subsidievaststelling ingetrokken en € 750,00 van [appellant] teruggevorderd.

Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken indien deze onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Ingevolge artikel 4:57, eerste lid, kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.

Ingevolge artikel 15.13 van de Wet milieubeheer kan de minister voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke stimuleringsregeling energiebesparende voorzieningen aan woningen (hierna: de Regeling), wordt in deze regeling onder eigenaar-bewoner verstaan: natuurlijke persoon die een woning in eigendom heeft en daarin zijn hoofdverblijf heeft.

Ingevolge artikel 3, kan de minister aan een eigenaar-bewoner subsidie verstrekken voor het treffen van energiebesparende voorzieningen aan zijn woning.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, dient de eigenaar-bewoner de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de minister en doet deze langs elektronische weg aan het Agentschap NL (thans: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) toekomen.

2. [appellant] heeft op 18 juli 2011 een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van de Regeling ingediend bij de minister voor het treffen van energiebesparende voorzieningen aan zijn woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning).

Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft de minister deze aanvraag ingewilligd en de subsidie vastgesteld op € 750,00.

Bij het besluit van 7 mei 2014, zoals gehandhaafd in bezwaar, heeft de minister de vaststelling ingetrokken met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb en het subsidiebedrag van [appellant] teruggevorderd, omdat hij ten tijde van de aanvraag geen eigenaar-bewoner van de woning was als bedoeld in de Regeling en [appellant] wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. De minister heeft hiertoe verwezen naar de Regeling en het aanvraagformulier, waarin [appellant] door ondertekening heeft verklaard als bewoner van de woning te zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (thans: de basisregistratie personen; hierna: de GBA).

3. [appellant] betoogt dat hij zich - alhoewel hij bij zijn ouders woonde - als bewoner van de woning beschouwde, omdat hij daar dagelijks was voor kluswerkzaamheden, en dat degene die het aanvraagformulier mede heeft ondertekend op de hoogte was van de situatie. Hij voert aan dat hij de verklaring in het aanvraagformulier, dat hij als bewoner staat ingeschreven in de GBA, niet heeft gelezen, en een dergelijke inschrijving niet betekent dat men hoofdverblijf heeft in een woning. Verder voert hij aan dat hij niet wist dat hij zijn hoofdverblijf in de woning moest hebben om voor de subsidie in aanmerking te komen, en dit ook niet behoorde te weten, nu dit niet uit de website over de subsidie kon worden afgeleid.

3.1. Uit de artikelen 3 en 5, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, volgt dat de aanvrager om voor de subsidie in aanmerking te komen in ieder geval ten tijde van de aanvraag eigenaar-bewoner van de woning moet zijn, en dat hieronder wordt verstaan, een natuurlijke persoon die een woning in eigendom heeft en daarin zijn hoofdverblijf heeft. Wat ook zij van de informatie op de website, [appellant] had dit vereiste niet alleen uit de Regeling, maar ook uit het aanvraagformulier kunnen afleiden, nu in dit formulier is vermeld dat de aanvrager door ondertekening verklaart als eigenaar van de woning te zijn ingeschreven bij het Kadaster en als bewoner van de woning te zijn ingeschreven in de GBA.

[appellant] heeft aldus, door ondertekening van zijn aanvraagformulier, op 12 juli 2011 verklaard dat hij als bewoner van de woning is ingeschreven in de GBA. Uit hetgeen in bezwaar namens [appellant] naar voren is gebracht, volgt dat de woning ten tijde van de indiening van de aanvraag onbewoonbaar was, [appellant] niet in de woning sliep, en de inschrijving in de GBA eerst op 13 november 2012 heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, had [appellant] ten tijde van de indiening van de aanvraag op 18 juli 2011 geen hoofdverblijf in de woning. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] ten tijde van de indiening van de aanvraag geen eigenaar-bewoner van de woning was als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling.

De verklaring van [appellant] in het aanvraagformulier dat hij als bewoner in de GBA is ingeschreven, is derhalve onjuist. Voor zover [appellant] deze verklaring niet heeft gelezen, zoals hij aanvoert, komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico. Dat de aanbieder van de energiebesparende voorzieningen het aanvraagformulier mede heeft ondertekend, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van [appellant] voor het verstrekken van de juiste gegevens bij de aanvraag.

Nu de vaststelling berust op onjuiste, door [appellant] bij de aanvraag verstrekte gegevens, die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] wist of had behoren te weten dat de vaststelling onjuist was. De minister heeft de subsidievaststelling in redelijkheid kunnen intrekken en het subsidiebedrag in redelijkheid kunnen terugvorderen.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015

615.