Uitspraak 200103949/1


Volledige tekst

200103949/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 juli 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Rotterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 november 1998 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: burgemeester en wethouders) besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde urgentieverklaring.

Bij besluit van 11 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 2 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 8 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.G. Elmendorp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting is gebleken dat appellant inmiddels urgent is verklaard als bedoeld in artikel 2.6.1. van de Huisvestingsverordening Rotterdam 1999. Appellant heeft gelet daarop geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep.

2.2. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

91-421.