Uitspraak 200105322/1


Volledige tekst

200105322/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 20 september 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Wisch

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van Wisch (hierna: burgemeester en wethouders) het pand van appellant aan de [lokatie] te [plaats] aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

Bij besluit van 9 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 februari 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 juli 1999 vernietigd.

Bij besluit van 12 september 2000 hebben burgemeester en wethouders, onder verwijzing naar de laatstelijk aangepaste redengevende beschrijving van 5 april 2000, het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 20 september 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 9 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.Th.M. Overbeek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In hoger beroep betoogt appellant dat burgemeester en wethouders niet op het advies van de onafhankelijk deskundige hadden mogen afgaan omdat in de beschrijving bepaalde onderdelen van het gebouwde ontbreken dan wel niet juist zijn weergegeven en de geschiedkundige omschrijving van het pand niet juist zou zijn. De rechtbank zou dit hebben miskend.

2.2. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moet bij de beantwoording van de vraag of een pand als monument moet worden aangemerkt aan de redengevende beschrijving zoals opgesteld door een onafhankelijk deskundige alsmede aan het advies van de monumentencommissie, als regel groot gewicht worden toegekend. De rechtbank is op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat het in het onderhavige geval uitgebrachte advies naar de inhoud of de wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders niet op dat advies hadden mogen afgaan. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd.

2.3. Voor zover appellant heeft betoogd dat toepassing van artikel 5 van de gemeentelijke monumentenverordening er toe zou leiden dat forse aanpassingen aan zijn pand nodig zijn, faalt dit betoog eveneens. Anders dan appellant kennelijk veronderstelt, bevat artikel 5 van de monumentenverordening slechts verbodsbepalingen om beschadigingen, vernielingen dan wel zonder vergunning of in strijd met de in de vergunning gestelde voorwaarden veranderingen aan een beschermd monument aan te brengen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

195-209.