Uitspraak 201406559/1/A1


Volledige tekst

201406559/1/A1.
Datum uitspraak: 18 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Ermelo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2014 in zaak nr. 13/5380 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college ambtshalve [appellant] per 8 maart 2013 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Ermelo (hierna: de gba) op het adres [locatie 1] te Ermelo.

Bij besluit van 19 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Ermelo, en R.E. van der Klooster, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) is op 6 januari 2014 vervangen door de Wet basisregistratie personen, doch is op dit geding nog van toepassing.

Ingevolge artikel 1 van de Wet gba wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

woonadres:

a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten (..).

Ingevolge artikel 47, eerste lid, worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.

Ingevolge het tweede lid, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd in gebreke is met het doen van aangifte. Het is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

2. [appellant] stond ten tijde van het besluit van 9 april 2013 ingeschreven op het adres [locatie 2] te Ermelo. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] permanent verblijft in de recreatiewoning op het adres [locatie 1] te Ermelo en heeft hem met toepassing van artikel 47, tweede lid, van de Wet gba ambtshalve ingeschreven op dit adres.

3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr. 200808407/1/H3), is het doel van de Wet gba dat de in de gba vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Een in de gba vermeld woonadres dient de werkelijke woon- of verblijfplaats van de betrokkene te zijn. Uit een geheel van waarneembare omstandigheden dient te blijken of de betrokkene daadwerkelijk op het vermelde adres woont, waarbij met name van belang kan zijn of hij 's nachts op dat adres pleegt te slapen. Voor zover geen adres kan worden aangewezen dat door de betrokkene wordt bewoond, moet ingevolge artikel 1 van de Wet gba het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten als diens woonadres worden aangemerkt.

4. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte ambtshalve heeft ingeschreven op het adres [locatie 1] te Ermelo, nu hij permanent woonachtig is op het adres [locatie 2] te Ermelo. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij de bewoning van deze recreatiewoning per 1 december 2010 gestaakt heeft. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte waarde gehecht aan een vonnis van de rechtbank met betrekking tot verbeurde dwangsommen, nu dit nog niet onherroepelijk was en bovendien slechts ziet op de periode van 1 december 2010 tot 1 maart 2011. De rechtbank heeft volgens [appellant] voorts ten onrechte waarde gehecht aan de door het college aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde controlerapporten, omdat daaruit niet blijkt dat hij op het adres [locatie 1] woont. Hij voert verder aan dat hij door middel van het verzoek om hem opnieuw in te schrijven op het adres [locatie 2] heeft aangetoond dat hij daar permanent woont.

4.1. Voordat het college de adresgegevens van [appellant] ambtshalve mocht wijzigen in de gba was het gehouden onderzoek te doen naar het woonadres van [appellant]. Dit heeft het college gedaan door middel van 70 controles op verschillende dagen van de week en verschillende tijdstippen op de adressen [locatie 1] en [locatie 2]. De juistheid van de bevindingen bij deze controles is door [appellant], zoals ter zitting door hem is bevestigd, niet betwist. Uit deze controles blijkt dat [appellant], dan wel de auto waarvan hij gebruik pleegde te maken, in de periode van 4 oktober 2012 tot en met 5 maart 2013 veelvuldig is aangetroffen op het adres [locatie 1] en slechts incidenteel op het adres [locatie 2]. Voorts is door het college bij zijn besluitvorming onder meer een vonnis van de rechtbank Zutphen van 26 september 2012 met betrekking tot de invordering van dwangsommen betrokken waaruit blijkt dat [appellant] in de periode van 1 december 2010 tot 1 maart 2011 de permanente bewoning van de recreatiewoning niet heeft gestaakt. Verder wordt in aanmerking genomen dat [appellant] geen zienswijze heeft ingediend naar aanleiding van het voornemen van het college om hem ambtshalve in te schrijven op het adres [locatie 1] en dat bij besluit van 26 april 2013 opnieuw een last onder dwangsom aan [appellant] is opgelegd om de permanente bewoning van de recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat bij het college gerede twijfel heeft kunnen bestaan of [appellant] op het ingeschreven adres woonachtig was en het aan [appellant] was om aannemelijk te maken dat hij wel op het ingeschreven adres woont. De omstandigheid dat het vonnis van de rechtbank van 26 september 2012 nog niet onherroepelijk was ten tijde van de onderhavige besluitvorming en slechts op de periode van 1 december 2010 tot 1 maart 2011 ziet, is onvoldoende voor een ander oordeel, nu het college tevens de controles in 2012 en 2013 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wel op het adres [locatie 2] woont. De enkele omstandigheid dat hij opnieuw heeft verzocht om hem in te schrijven op het adres [locatie 2] en hij toestemming heeft van de hoofdbewoner is daarvoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Michiels w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015

580.