Uitspraak 201404094/1/A4


Volledige tekst

201404094/1/A4.
Datum uitspraak: 14 januari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Waalwijk,
appellanten,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de staatssecretaris aan Rijkswaterstaat Zuid-Nederland een ontheffing van de verplichting tot naleving van de geluidproductieplafonds van de referentiepunten, gelegen aan de zuidzijde van de A59 in de gemeente Waalwijk, ter hoogte van het Afwateringskanaal ’s-Hertogenbosch-Drongelen, verleend.

Bij besluit van 9 april 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2014, waar [appellanten] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Smolders en mr. M. Piras, beiden werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het tracé over het Afwateringskanaal ’s-Hertogenbosch-Drongelen wordt vervangen, waardoor in de tussentijd gebruik gemaakt dient te worden van een tijdelijk tracé. Dit tracé is gesitueerd aan de zuidzijde van het huidige tracé en zal daarom dichterbij de nabijgelegen woningen liggen. Dit leidt ertoe dat de geluidproductieplafonds van enkele referentiepunten zullen worden overschreden. De staatssecretaris heeft om die reden ontheffing verleend voor de jaren 2015 en 2016 van de geluidproductieplafonds van deze referentiepunten.

2. Ingevolge artikel 11.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de minister van Infrastructuur en Milieu op verzoek van de beheerder in verband met bijzondere omstandigheden voor een termijn van ten hoogste vijf jaar ontheffing verlenen van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond.

3. [appellanten] betogen dat de staatssecretaris in redelijkheid niet tot ontheffing van de geluidproductieplafonds mocht besluiten, omdat de noodzaak van de vervanging van het huidige tracé niet is aangetoond en bovendien het tijdelijke tracé ook ten noorden van het huidige tracé geplaatst zou kunnen worden, hetgeen ertoe zou leiden dat de geluidproductieplafonds niet worden overschreden. Zij stellen voorts dat nu al sprake is van een hoge concentratie van het zogenoemde fijn stof. Dit zal, zo begrijpt de Afdeling het betoog, door het tijdelijke tracé toenemen. Ten slotte verzoeken [appellanten] om een nulmeting met betrekking tot fijn stof.

3.1. De in titel 11.3 van de Wet milieubeheer opgenomen bepalingen over geluidproductieplafonds strekken er niet toe om een planologische keuze te maken over het al dan niet aanleggen van een tracé of over het traject van dat tracé, maar om, gegeven een bepaalde ligging van het tracé, te regelen welke geluidbelasting het tracé mag veroorzaken.

Het onder 3 weergegeven betoog heeft in de kern betrekking op de planologische keuze over het aanleggen en de ligging van het tijdelijke tracé, en niet op de vraag of, gegeven die keuze, een juiste beslissing is genomen over de voor deze locatie geldende geluidproductieplafonds. In zoverre geeft het betoog geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit over de afwijking van de geluidproductieplafonds niet mocht worden genomen. De vraag of de planologische keuze rechtmatig is, kan aan de orde worden gesteld door middel van het instellen van rechtsmiddelen tegen de voor de aanleg van het tijdelijke tracé verleende omgevingsvergunning waarbij afwijking van het geldende bestemmingsplan wordt toegestaan.

Het betoog geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 11.24 van de Wet milieubeheer. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris de noodzaak om in verband met de vervanging van het tracé een tijdelijke omleidingsroute te realiseren, in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een bijzondere omstandigheid die het verlenen van een ontheffing van de geluidproductieplafonds kan rechtvaardigen.

Het betoog faalt.

4. [appellanten] betogen dat de verleende ontheffing niet op juiste feiten is gebaseerd. Het aan deze ontheffing ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek "A59 tijdelijke brug Drongelens kanaal" van Arcadis van 28 mei 2013 berust volgens hen op onjuiste verkeersgegevens. Zij voeren daartoe aan dat zij zelf een telling hebben gehouden van het aantal voertuigen dat over het tracé rijdt en een controle van de meting van de verkeersintensiteit hebben uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de werkelijke verkeersintensiteit veel hoger ligt dan uit het onderzoek naar voren komt, aldus [appellanten].

4.1. De geluidproductieplafonds worden uitgedrukt in Lden. Deze maat drukt de geluidbelasting uit als een gemiddelde over een periode van een jaar.

Om de geluidbelasting van het tijdelijke tracé op woningniveau na te gaan, heeft Arcadis een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het Nieuw Regionaal Model 2012. Dit model is gebruikt om het gemiddelde aantal voertuigen in het jaar 2016 te voorspellen.

[appellanten] hebben een telling gehouden van het aantal voertuigen dat feitelijk over het huidige tracé rijdt. Een dergelijke naar haar aard kortdurende telling is onvoldoende om de jaargemiddelde intensiteit op het tracé vast te stellen. Voorts kan een telling in het jaar 2014 niet zonder verdere berekeningen gebruikt worden om de verkeersintensiteit in het jaar 2016 te voorspellen. In het onderzoek dat [appellanten] stellen te hebben gedaan, kan dan ook geen aanleiding gevonden worden te twijfelen aan de juistheid van de verkeersgegevens die zijn gebruikt voor het akoestisch onderzoek van Arcadis van 28 mei 2013.

Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich bij het verlenen van de ontheffing niet op de juiste gegevens heeft gebaseerd.

Het betoog faalt.

5. [appellanten] betogen voorts dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen bronmaatregelen kunnen worden getroffen om een overschrijding van de geluidproductieplafonds als gevolg van het tijdelijke tracé te voorkomen.

Het betoog van [appellanten] berust op de onjuiste veronderstelling dat het op een andere plaats leggen van het tijdelijke tracé een bronmaatregel is. Zoals uit hetgeen onder 3.1 is overwogen volgt, is bij een besluit als hier aan de orde de ligging van het tracé een gegeven.

Het betoog faalt.

6. [appellanten] verwijzen voor het overige naar hetgeen zij in hun bezwaarschrift hebben aangevoerd. In het bestreden besluit is de staatssecretaris gemotiveerd ingegaan op deze gronden. [appellanten] hebben niet gemotiveerd waarom de staatssecretaris deze gronden onvoldoende of onjuist heeft behandeld.

Het betoog faalt.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015

262-811.