Uitspraak 201403196/1/A1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:4746
- Datum uitspraak
- 31 december 2014
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een bedrijfswoning op het perceel [locatie a] te De Moer (hierna: het perceel).
- Hoger beroep
- Bouwen
201403196/1/A1.
Datum uitspraak: 31 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te De Moer, gemeente Loon op Zand,
2. [appellant sub 2a], wonend te De Moer, gemeente Loon op Zand en [appellant sub 2b], wonend te Dongen, gemeente Loon op Zand,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 maart 2014 in zaak nr. 13/5105 in het geding tussen:
[appellanten sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een bedrijfswoning op het perceel [locatie a] te De Moer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college het door [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 2 april 2013 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2013 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellanten sub 2] hebben een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep als bedoeld in artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door A.R.J. van Beek, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.K. van Polanen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting zijn voorts [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning op het perceel. Volgens de bij de verleende omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen wordt een op het perceel aanwezige stal gesloopt. De bedrijfswoning zal vervolgens gedeeltelijk op de locatie van de gesloopte schuur worden gerealiseerd.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming "Agrarisch" met de nadere aanduidingen "intensieve veehouderij" en "maximum aantal wooneenheden: 2".
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder een bedrijfswoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 3.1 zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een agrarische bedrijfsuitoefening, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b, aanhef en onder 2, grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan, waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
c. één bedrijfswoning waarbij geldt dat:
1. (…)
2. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal bedrijfswoningen niet meer bedraagt dan is aangegeven;
d. (…).
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de bedrijfswoning zal worden opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hij voert in dat verband aan dat het bouwplan voorziet in de vervanging van een bestaande bedrijfswoning. Omdat het bestemmingsplan op het perceel twee bedrijfswoningen toestaat en ook na realisering van het bouwplan op het perceel twee bedrijfswoningen aanwezig zullen zijn, is het bouwplan reeds om die reden niet in strijd met het bestemmingsplan, aldus [appellant sub 1]. Volgens hem wordt aan beantwoording van de vraag of de bedrijfswoning wordt opgericht ten behoeve van een agrarisch gebruik niet toegekomen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr. 201011739/1/H1), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de planregels niet volgt dat de bestaande bedrijfswoning zonder meer mag worden vervangen door een nieuwe woning. Weliswaar staat het bestemmingsplan twee bedrijfswoningen op het perceel toe, maar dat neemt niet weg dat ook moet worden getoetst of het beoogde gebruik in overeenstemming met de bestemming zal zijn en of het bouwplan voorziet in een bedrijfswoning als bedoeld in het bestemmingsplan. Nu in het bestreden besluit, ondanks de door [appellanten sub 2] in hun bezwaarschrift daarover opgeworpen twijfels, niet is gemotiveerd dat de woning zal worden opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat het college het besluit van 30 juni 2013 in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat het door [appellanten sub 2] gemaakte bezwaar en beroep volgens [appellant sub 1] louter voortkomt uit afgunst geeft, wat daarvan zij, geen grond voor een ander oordeel.
De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het college niet heeft onderzocht of het bouwplan voorziet in een bedrijfswoning als bedoeld in de planregels. Ingevolge artikel 1 van de planregels is een bedrijfswoning een woning bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Gelet op deze omschrijving dient deze noodzakelijkheid te zijn aangetoond.
3.2. Voor zover [appellant sub 1] in zijn hogerberoepschrift aanvoert dat hij als vennoot in de VOF bij de bedrijfsvoering van een op het perceel gevestigd bedrijf is betrokken, dat zijn bedrijf beschikt over een vergunning voor het houden van vleesvarkens en dat hij jarenlang de zorg voor de varkens op zich heeft genomen, geeft dat geen grond een ander oordeel. Daarbij is van belang dat deze omstandigheden, daargelaten of op grond hiervan kan worden vastgesteld dat op het perceel een agrarisch bedrijf is gevestigd ten behoeve waarvan de te bouwen woning noodzakelijk is, niet zijn betrokken in het besluit van 30 juli 2013. Dat [appellant sub 1] samen met zijn vader grond in eigendom heeft waarop een, in de toekomst verder uit te breiden, boomkwekerij wordt geëxploiteerd, geeft om de hiervoor genoemde reden evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Deze door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid en de daaraan te hechten betekenis kan bij het nieuw te nemen besluit aan de orde komen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het door [appellanten sub 2] ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014
270-724.