Uitspraak 201310390/1/R1


Volledige tekst

201310390/1/R1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Roermond, en andere, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),

en

de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Schaarbroekerweg 72" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.D. Worotikan, advocaat te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door ing. F.J.M. Nillesen en mr. C.H.G. Goessens, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. L. Bakx-Van Rooij, advocaat te Venlo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het beroep is mede ingesteld door de naamloze vennootschap Total Nederland N.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Servauto B.V.

De raad voert aan dat Total Nederland geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, omdat zij slechts de huurder is van het motorbrandstoffenverkooppunt (hierna: mbv) op het perceel [locatie]. Verder voert de raad aan dat Servauto geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, nu Servauto slechts de winkel in het mbv exploiteert.

1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.

1.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende bij dit besluit. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen. Bij bestemmingsplannen is het concurrentiebelang van een onderneming slechts rechtstreeks betrokken bij het besluit indien deze in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid.

1.3. Het bestemmingsplan voorziet in een mbv met bijbehorende wasstraat, wasboxen en stofzuigerplaatsen op het perceel Schaarbroekerweg 72. Op het perceel [locatie] is een mbv gevestigd. [appellante] is eigenaar van de gronden. Ter zitting is toegelicht dat Total Nederland het mbv huurt van [appellante] en dit verhuurt aan Servauto. Ter zitting is toegelicht dat Servauto het mbv en de bijbehorende winkel exploiteert.

1.4. Over de belanghebbendheid van Servauto overweegt de Afdeling dat zij een mbv exploiteert op een afstand van ongeveer 300 m hemelsbreed van het in het plan voorziene mbv. Gelet hierop acht de Afdeling het niet uitgesloten dat Servauto en het toekomstige mbv zich richten op hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment en dat Servauto daarom door het plan rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. Servauto dient dan ook te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Over de belanghebbendheid van Total Nederland overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de omstandigheid dat het plan voorziet in een mbv op een afstand van ongeveer 300 m hemelsbreed van het mbv dat door Total Nederland verhuurd wordt, is het niet uitgesloten dat de verhuurbaarheid van het mbv op het perceel [locatie] door het bestemmingsplan nadelig zal worden beïnvloed, dan wel dat het bestemmingsplan zal leiden tot derving van haar inkomsten. Gelet hierop heeft Total Nederland een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang en dient Total Nederland dan ook te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. [appellante] betoogt dat artikel 2:4 van de Awb is geschonden, omdat een wethouder die verdacht wordt van belangenverstrengeling betrokken zou zijn bij het nemen van het projectbesluit van 13 juli 2010 voor de aanleg van het Mobility Park Roermond, in welk projectbesluit ook was voorzien in de mogelijkheid om een mbv te realiseren. De Afdeling overweegt dat deze persoon niet bij de gemeente Roermond als wethouder werkzaam was ten tijde van onderhavig besluit. Voorts wordt het bestemmingsplan vastgesteld door de raad. De desbetreffende persoon was ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit geen raadslid. Deze beroepsgrond kan derhalve reeds daarom niet tot een vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Het betoog faalt.

4. Met betrekking tot het betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) zal worden verleend, stelt de Afdeling vast dat deze beroepsgrond eerst is aangevoerd in het nadere stuk van 20 juni 2014. In verband met het navolgende gaat de Afdeling voorbij aan het antwoord op de vraag of deze beroepsgrond wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten zou moeten worden.

4.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

4.2. Een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van de Ffw omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten betoge dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Het betoog van [appellante] strekt tot vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met de Ffw verstoren van een dassenburcht en van het leefklimaat van de roodborsttapuit. In zoverre beroept [appellante] zich, ter onderbouwing van haar betoog dat het plan niet uitvoerbaar is, dan ook op de strijdigheid met de rechtsregels uit de Ffw. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken tot bescherming van de genoemde plant- en diersoorten en hun nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen. Het daadwerkelijke belang waarin [appellante] dreigt te worden geraakt als gevolg van de realisering van het plan, is haar bedrijfsbelang. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nrs. 201210708/1/A4, 201210709/1/A4, 201210711/1/A4, 201210712/1/A4, 201210714/1/A4, 201210745/1/A4, 201210748/1/A4, 201210751/1/A4, 201210752/1/A4 behoeft niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. Een dergelijk geval doet zich, gelet op het feit dat het belang van [appellante] gelegen is in haar bedrijfsbelang, echter hier niet voor. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellante]. Dit betekent dat het betoog van [appellante] dat het plan niet uitvoerbaar is omdat geen ontheffing op grond van de Ffw verleend kan worden, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.

5. [appellante] voert aan dat geen behoefte is aan een extra mbv of wasstraat, nu er in de omgeving en de aanrijroutes naar het Retailpark voldoende mbv’s zijn. Verder is het Retailpark niet aan te merken als een eigenstandig verzorgingsgebied. [appellante] voert aan dat de raad in zoverre onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het rapport "Distributie planologisch onderzoek tanklocatie Retailpark Roermond" van januari 2013, opgesteld door Bureau Starline (hierna: DPO) blijkt dat er marktruimte is voor onderhavig initiatief.

5.2. De Wet ruimtelijke ordening strekt er niet toe bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Concurrentieverhoudingen vormen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 18 september 2013, in zaak nr. 201208105/1/R2, is voor het antwoord op de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau doorslaggevend of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften.

De Afdeling is van oordeel dat het mbv, zoals voorzien in het bestemmingsplan, naar zijn aard niet als een voorziening ten behoeve van de eerste levensbehoeften kan worden aangemerkt. Gelet hierop kan zich in dit geval geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau voordoen.

Het betoog faalt.

6. [appellante] voert aan dat het bestemmingsplan in strijd is met de "Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten", vastgesteld door de raad bij besluit van januari 2001. Hiertoe voert zij aan dat er al veel tankstations in de directe omgeving zijn en dat derhalve geen sprake is van een goede spreiding. Met een goede spreiding wordt volgens haar een geografische spreiding van mbv’s bedoeld. Voorts is het voorziene mbv in strijd met de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten niet voorzien aan een hoofdwegenstructuur of op een bedrijventerrein, is het tankstation niet voldoende zichtbaar en heeft de voorziene mbv geen optimale en veilig toegankelijke ontsluiting.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten. Het huidige tankstation op het perceel Spoorlaan Noord 6 was gelegen in een woonwijk, waar het tankstation ruimtelijk planologisch gezien niet wenselijk is. Uit de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten volgt dat gestreefd wordt naar verplaatsing van tankstations uit de woonwijken. Ook op andere punten acht de raad het voorziene mbv niet in strijd met de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten.

6.2. Aan het bestreden plandeel is de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. de verkoop van motorbrandstoffen met uitzondering van LPG;

b. een autowasstraat met daarbij behorende voorzieningen;

c. verkeer- en parkeervoorzieningen.

In de plantoelichting staat dat het een bestaande mbv betreft, die nu gevestigd is op het perceel Spoorlaan Noord 6 en verplaatst wordt naar het perceel Schaarbroekerweg 72.

6.3. Uit de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten volgt dat er voldoende mbv’s zijn en er geen marktruimte is om nog een mbv toe te voegen. Voorts staat er dat wordt gestreefd naar verplaatsing van mbv’s uit woonwijken, zoals het mbv op het perceel Spoorlaan Noord 6. Hiervoor zal de gemeente geen financiële middelen ter beschikking stellen, maar met behulp van het aanbieden van een gunstige verplaatsingslocatie trachten de sluiting van deze tankstations in de woonwijken te bewerkstelligen.

Een vestigingslocatie voor een mbv moet volgens de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden: niet in een woonwijk gelegen en bij voorkeur gevestigd op een bedrijventerrein, voldoende beschikbare ruimte voor aflevering, opstelruimte en aanvullende functies, ligging aan de hoofdwegenstructuur, optimale en veilig toegankelijke ontsluiting van het tankstation (bij voorkeur van twee richtingen bereikbaar), goede zichtlocatie, voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden en streven naar een gelijkmatige spreiding van mbv’s.

6.4. Het mbv op het perceel Spoorlaan Noord 6 is in de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten uitdrukkelijk genoemd als mbv waarvoor het streven geldt om het te verplaatsen uit de woonwijk. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het ter plaatse van het perceel Spoorlaan Noord 6 thans planologisch niet meer mogelijk is een mbv te exploiteren. Voorts heeft [belanghebbende] ter zitting toegelicht dat het mbv op het perceel Spoorlaan Noord 6 al twee jaar niet wordt geëxploiteerd. Het perceel Schaarbroekerweg 72 ligt, anders dan het perceel Spoorlaan Noord 6, niet in een woonwijk. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan in zoverre in overeenstemming is met de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten. Met betrekking tot het betoog dat het mbv niet is voorzien op een bedrijventerrein, maar in een gebied voor perifere en grootschalige detailhandel overweegt de Afdeling dat, wat daar verder ook van zij, dit geen vereiste doch slechts een voorkeur is in de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten.

Over het betoog dat het voorziene mbv niet ligt aan een hoofdwegenstructuur overweegt de Afdeling dat de raad in dit verband heeft verwezen naar het Mobiliteitsplan 2020 waarin de Sint Wirosingel is aangemerkt als gebiedsontsluitingsweg. Een gebiedsontsluitingsweg is volgens het Mobiliteitsplan 2020 onderdeel van het hoofdwegennetwerk. In de enkele stelling van [appellante] dat het mbv niet aan de hoofdwegenstructuur ligt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet voldoet aan de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten.

Wat betreft de ontsluiting heeft de raad verwezen naar het rapport "Verkeerskundige onderbouwing Tankstation [belanghebbende] " van 4 juli 2013, opgesteld door DHV. Hieruit volgt dat het mbv bereikbaar zal zijn vanaf de noord- en zuidzijde. Het bestemmingsplan staat hieraan niet in de weg, omdat binnen de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" ook verkeervoorzieningen zijn toegestaan.

Over het betoog van [appellante] dat de ontsluiting niet optimaal en veilig toegankelijk is, overweegt de Afdeling als volgt. In voornoemde verkeerskundige onderbouwing staat dat om het verkeer in het jaar 2020 op piekmomenten ook te kunnen afwikkelen meerdere infrastructurele aanpassingen aan de Sint Wirosingel en de N280 nodig zijn om een goede bereikbaarheid van het bedrijventerrein Broekhin II te garanderen. Deze maatregelen zijn opgenomen in gemeentelijke en provinciale voornemens voor een opwaardering van de N280 bij Roermond. Echter ook zonder aanleg van het mbv en de wasstraat zijn deze aanpassingen nodig. De algehele verkeerskundige conclusies zijn dat de vestiging van [belanghebbende] niet tot verkeersproblemen op de wegen in Roermond leidt en dat het ontwerp voldoet aan de eisen als gesteld in deze verkeerskundige onderbouwing. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op deze verkeerskundige onderbouwing heeft kunnen baseren. Voorzover [appellante] ter zitting heeft betoogd dat geen sprake is van een goede ontsluiting vanwege de eigen ervaring van [appellante] dat rondom het plangebied regelmatig verkeersopstoppingen zijn, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft aangevoerd dat maatregelen zoals genoemd in de voornoemde verkeerskundige onderbouwing van DHV, zullen worden getroffen. Verder heeft de raad ter zitting aangegeven dat hij enige wachtrijvorming op piekmomenten ter plaatse aanvaardbaar acht. Voorts heeft de raad de locatie in redelijkheid als zichtlocatie kunnen aanmerken, nu de locatie zowel waarneembaar is vanaf de Sint Wirosingel als vanaf de N280.

Voor het betoog dat de gelijkmatige spreiding van mbv’s zoals neergelegd in de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten zo moet worden uitgelegd dat dit ziet op een gelijkmatige geografische spreiding, is geen steun te vinden in de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd is met de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten.

Het betoog faalt.

7. [appellante] voert aan dat het voorziene mbv in strijd is met de "Ontwikkelingsvisie noordelijke en oostelijke stadsrand", vastgesteld door de raad bij besluit van mei 2006 (hierna: Ontwikkelingsvisie) en met de "Strategische Visie Roermond 2020", vastgesteld door de raad bij besluit van 30 oktober 2008 (hierna: Strategische Visie). Hiertoe voert zij aan dat het gebied niet als bedrijventerrein aangewezen is, maar bestemd is voor grootschalige en perifere detailhandel en dat niet valt in te zien hoe een tankstation ondersteunend is aan detailhandelsvoorzieningen.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebied in de Ontwikkelingsvisie is aangewezen als locatie voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen en dat het gebied ook als zodanig in gebruik is. Naast detailhandel zijn ook ondersteunende voorzieningen in het gebied gerealiseerd, zoals horecagelegenheden. Het bestemmingsplan ondersteunt eveneens de reeds gevestigde detailhandel en vergroot daarmee de aantrekkelijkheid van het detailhandelsgebied, aldus de raad.

7.2. In de Ontwikkelingsvisie staat dat het gebied Broekhin II is aangewezen voor perifere detailhandel en grootschalige niet-perifere detailhandelsvestigingen. Het plangebied ligt binnen het gebied Broekhin II.

7.3. De Afdeling is van oordeel dat, anders dan [appellante] betoogt, het bestemmingsplan niet in strijd is met de Ontwikkelingsvisie. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een mbv ondersteunend is aan perifere en grootschalige detailhandel omdat dergelijke detailhandelsvestigingen doorgaans door het winkelend publiek met de auto worden bezocht. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan in strijd is met de Strategische Visie. De enkele stelling dat deze strijd bestaat, is hiervoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

8. [appellante] voert aan dat het voorziene mbv in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan 2006 (hierna: POL 2006), omdat de gronden van het Retailpark en het Outlet Center geen stedelijk dienstenterrein vormen waarop een mbv is toegestaan.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestreden plandeel is gelegen binnen het perspectief P8 Stedelijke ontwikkelingszone van het POL op een stedelijk dienstenterrein.

8.2. In het POL 2006 staat dat de gebieden gelegen binnen het perspectief P8 ruimte kunnen bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Als sprake is van nieuwe rode ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszones, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Met het oog op de bereikbaarheid komen daar voor werklocaties en winkelgebieden vooral plekken nabij stadsentrees, verkeers- en openbaar vervoerknooppunten in aanmerking.

Voorts staat in het POL 2006 dat stedelijke dienstenterreinen geschikt zijn voor de vestiging van detailhandel, kantoren of stedelijke recreatieve voorzieningen en combinaties daarvan.

8.3. In de plantoelichting staat dat het plangebied ligt binnen het perspectief P8: stedelijke ontwikkelingszone en bij een vervoersknooppunt. Juist vanwege deze ligging en de grote bezoekersaantallen van de omliggende detailhandelsvestigingen past de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling op deze locatie. Het project wordt gerealiseerd op een zogenaamd stedelijk dienstenterrein, aldus de plantoelichting.

8.4. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad het POL 2006 in de belangenafweging heeft betrokken. Voorts heeft de raad het voorziene mbv ter plaatse van het bestreden plandeel niet in strijd met het POL 2006 hoeven achten, nu dit plandeel ligt binnen het perspectief P8, in dit gebied een winkelgebied gerealiseerd kan worden en een mbv daaraan ondersteunend kan zijn.

Het betoog faalt.

9. [appellante] voert aan dat in de plantoelichting van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinzone Roerstreek" is gesteld dat de raad geen nieuwe tankstations zal toestaan.

9.1. In de toelichting op het bestemmingsplan "Bedrijventerreinzone Roerstreek" staat dat in de Beleidsnota Motorbrandstofverkooppunten wordt geconcludeerd dat de raad geen ongebreidelde groei aan mbv’s wil toestaan. Er blijkt sprake van overaanbod van het aantal mbv’s. Om verdere toename van het overaanbod en daardoor leegstand/verloedering te voorkomen, wil de raad geen nieuwe mbv’s meer toestaan. De raad kiest voor kwaliteit. In het plangebied is één mbv bestemd, evenals in de voorheen vigerende bestemmingsplannen. Dit gaat om het mbv in het deelgebied Oosttangent, waar een mbv gevestigd kan worden die van elders uit Roermond verplaatst wordt, aldus de toelichting op dat bestemmingsplan.

9.2. Nog daargelaten dat aan de toelichting op een ander bestemmingsplan geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat nergens in Roermond een mbv kan worden toegestaan, overweegt de Afdeling dat blijkens de toelichting op het bestemmingsplan "Bedrijventerreinzone Roerstreek" een vergelijkbare situatie als in de onderhavige zaak aan de orde is, nu ook in dat bestemmingsplan een mbv als zodanig is bestemd, omdat deze verplaatst wordt vanaf elders in Roermond.

Het betoog faalt.

10. Voor het overige heeft [appellante] haar stellingen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, de rechtszekerheid, het gelijkheidsbeginsel, en dat de in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan gedane onderzoeken gedateerd of incompleet zijn, niet gemotiveerd. Reeds daarom kunnen de betogen niet slagen.

11. [appellante] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.

w.g. Polak w.g. Huszar
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014

533-812.