Uitspraak 201310592/1/R3


Volledige tekst

201310592/1/R3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Ulvenhout, gemeente Breda,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Ulvenhout, gemeente Breda (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Ulvenhout, gemeente Breda,

en

de raad van de gemeente Breda,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2013, kenmerk 40827, heeft de raad het bestemmingsplan "Ulvenhout, Hertespoor 2013" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P. Ruis, ing. V.G.H. Kuiphuis en ing. J.D. Geschiere, allen werkzaam bij de gemeente, en drs. G.F.J. Smit, van het onderzoeksbureau Waardenburg, en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is M29 Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [belanghebbende], gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de bouw van 28 grondgebonden woningen en de aanleg van een weg. Aan de noordoostkant van het plangebied grenst het plangebied aan het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse bos.

3. [appellant sub 1], die woont aan de [locatie 1], vreest ten gevolge van het plan voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van wateroverlast ter plaatse van zijn woning. De raad heeft volgens hem onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor het grond- en oppervlaktewater, nu in de bestaande situatie reeds sprake is van overlast. De hoogteverschillen tussen het plangebied en de straat waar [appellant sub 1] woont zijn gelet op de onderlinge afstand van ongeveer 120 m volgens hem te groot. [appellant sub 1] bestrijdt de in de "Watertoets Hertenspoor en Torendreef te Ulvenhout", versie nr. 3, van AGEL adviseurs van 30 maart 2012, (hierna: de watertoets) gehanteerde uitgangspunten. Zo kan volgens hem in plaats van een grondwaterstroomrichting in noordwestelijke richting ook een stroomrichting in zuidwestelijke richting worden aangenomen. Voorts zijn de verrichte boringen volgens hem te ondiep en ten onrechte alleen binnen het plangebied verricht. Verder verdient het volgens hem geen aanbeveling op de ontsluitingsweg van het plangebied een zogenoemde Aqua Flow te realiseren, de ringleiding in het openbaar gebied te situeren en het toekomstig beheer in het gebied Hertespoor bij de Vereniging van Eigenaren te leggen. [appellant sub 1] vreest voor ernstige neveneffecten van een natte woon- en leefomgeving in de vorm van gezondheidsaandoeingen en schade aan gebouwen, bestrating en groen.

3.1. De raad stelt dat het hemelwater binnen het plangebied in de bestaande situatie infiltreert in de bodem en dat een klein deel via de kolken aan de straatzijde naar de riolering stroomt. In de situatie die zal ontstaan ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkeling wordt bijna al het hemelwater afgevoerd naar de lager gelegen sloten in het Ulvenhoutse bos. Er zal volgens de raad ten opzichte van de bestaande situatie derhalve minder water in de bodem ter plaatse van de bestaande bebouwing worden geïnfiltreerd en minder water worden afgevoerd naar het riool.

3.2. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.3. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting is een uitvoerige beschrijving opgenomen van de wijze waarop met de gevolgen voor de waterhuishouding rekening is gehouden. De raad heeft zich hiervoor gebaseerd op de watertoets. In de plantoelichting staat dat doordat het eerste hemelwater van de twee nieuwe woningen langs de Annevillelaan op eigen terrein wordt geinfiltreerd en van de overige nieuwe woningen wordt geloosd en geïnfiltreerd in de watergangen langs de Kerkdreef, de invloed op de waterhuishouding beperkt is.

3.4. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, nu is voorzien in een beschrijving van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Voorts stelt de Afdeling vast dat het plan niet in de weg staat aan de in de toelichting beschreven maatregelen ter voorkoming van een toename van de wateroverlast. [appellant sub 1] heeft met het enkele betwisten van de uitgangspunten in de watertoets niet aannemelijk gemaakt dat deze zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Voorts staat het plan niet in de weg aan de in de toelichting beschreven maatregelen ter voorkoming van een toename van de wateroverlast. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet op een zodanige wijze kan worden uitgevoerd dat een toename van wateroverlast in en rondom het plangebied kan worden voorkomen.

Gelet op het voorgaande hoeft voor neveneffecten van een te natte woon- en leefomgeving als gevolg van het plan evenmin te worden gevreesd.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat niet is uit te sluiten dat het plan een significant effect zal hebben op het naastgelegen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos. Het plan leidt volgens [appellant sub 2] tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van het Ulvenhoutse Bos. Dit heeft de raad volgens hem ten onrechte niet onderzocht. Voorts heeft het plan volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] mogelijk een negatieve invloed op de hydrologie van het Ulvenhoutse bos. Volgens [appellant sub 2] had dan ook een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) moeten worden gemaakt. [appellant sub 2] wijst op de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 in zaak nr. 201207675/1/R3 en stelt dat de raad zich op hetzelfde onderzoek heeft gebaseerd als het onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het in die uitspraak vernietigde bestemmingsplan, dat in dezelfde ontwikkeling voorzag. [appellant sub 2] wijst voorts op de second opinion van het bureau Meervelt en het in zijn opdracht uitgevoerde rapport "Beoordeling vaststellingsbesluit bestemmingsplan Hertespoor 2013 te Ulvenhout in de gemeente Breda" van Econsultancy van 25 november 2013 (hierna: het rapport van Econsultancy). Uit het rapport van Econsultancy blijkt volgens [appellant sub 2] dat de "Voortoets ontwikkeling Hertespoor, Ulvenhout (Breda)" van 18 januari 2013 van het bureau Waardenburg (hierna: de voortoets) is gebaseerd op uitgangspunten waarvan de bruikbaarheid en herkomst niet inzichtelijk zijn. Zo zijn volgens hem negatieve hydrologische effecten van het plan op een grotere afstand dan 100 m niet uitgesloten. [appellant sub 2] stelt dat de habitatkaart waar de voortoets op is gebaseerd niet recent is. [appellant sub 3] stelt dat in de bestaande situatie de in het Ulvenhoutse bos aanwezige habitattypen worden aangetast door een afname van de kwel, hetgeen volgens hem door het plan wordt verergerd. De maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van deze aantasting, zijn volgens [appellant sub 3] ten onrechte niet geregeld in het plan. Volgens [appellant sub 2] dient de noodzakelijke infiltratiesloot te worden aangemerkt als mitigerende maatregel. Volgens [appellant sub 3] leidt de aanleg van de infiltratiesloot tot een aantasting van de cultuurhistorische drevenstructuur van het Ulvenhoutse bos en is de aanleg in strijd met de Erfgoedvisie van de gemeente Breda. [appellant sub 1] stelt dat de infiltratiesloot ligt in de EHS en is aangemerkt als Monumentaal Groen. Ook [appellant sub 2] stelt dat de infiltratieslootsloot ligt in de EHS. Voorts wijst [appellant sub 1] erop dat de infiltratiesloot grenst aan het Ulvenhoutse bos en dat het beheerplan voor het Ulvenhoutse bos nog niet definitief is vastgesteld. De raad heeft zich volgens [appellant sub 2] niet mogen baseren op het "Corrigendum voor waterparagraaf bestemmingsplan Hertespoor te Ulvenhout" van 22 januari 2013 (hierna: het corrigendum), nu daarin is uitgegaan van een vergunningaanvraag voor het realiseren van de infiltratiesloot die op 24 oktober 2013 is ingetrokken. Volgens [appellant sub 3] en [appellant sub 1] is nog geen overeenstemming bereikt over de afmetingen van de infiltratiesloot. De uitvoerbaarheid van deze infiltratiesloot staat volgens [appellant sub 3] dan ook niet vast.

4.1. De raad stelt naar aanleiding van genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 de voortoets te hebben aangescherpt. Hieruit blijkt volgens de raad dat ten gevolge van het plan geen significante effecten zijn te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Ulvenhoutse bos. Bij het beoordelen van deze effecten is volgens de raad alleen van belang waar de beschermde habitattypen en de potenties voor deze habitattypen zich bevinden. Het regenwater dat valt in het plangebied moet volgens de raad zoveel mogelijk infiltreren om als grondwater op te kwellen in het Ulvenhoutse bos. Het water zal worden gebufferd en geïnfiltreerd in de bestaande sloten langs de Kerkdreef. Door deze maatregel zal de hydrologische situatie voor het bos volgens de raad niet veranderen.

Voorts heeft de beperkte toename van de stikstofdepositie ten gevolge van het plan volgens de raad geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen voor de beschermde habitattypen van het Ulvenhoutse bos.

Volgens de raad is een passende beoordeling niet nodig.

4.2. Bij besluit van 23 december 2009 is het gebied Ulvenhoutse bos aangewezen als Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). Het Ulvenhoutse bos is aangewezen voor de habitattypen Beuken-eikenbossen met hulst (H9120), Eiken-haagbeukenbossen (H9160) en Vochtige alluviale bossen (H91E). De instandhoudingsdoelstelling voor het Beuken-eikenbossen met hulst ziet op het behoud. De instandhoudingsdoelstelling voor de eiken-haagbeukenbossen en vochtige alluviale bossen ziet op uitbreiding en verbetering.

4.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.

Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt een milieueffectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998.

4.4. In genoemde uitspraak van 27 december 2012 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

"Uit de Voortoets Hertespoor volgt, anders dan de raad betoogt, evenmin dat kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. Daarbij is van belang dat uit de Voortoets volgt dat er negatieve hydrologische effecten in de rand van het gebied zijn te verwachten. Dit klemt te meer nu de instandhoudingsdoelstelling voor het beekbegeleidende bos juist ziet op uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten moet ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 een passende beoordeling aanwezig zijn, voordat beslist kan worden over de vaststelling van het plan. Pas bij die passende beoordeling kunnen mogelijke mitigerende maatregelen in aanmerking worden genomen in verband met de gevolgen voor de waterhuishouding van het gebied. De raad heeft dit niet onderkend bij de vaststelling van het plan. Nu niet is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een passende beoordeling niet was vereist en dat kon worden volstaan met een zogenoemde voortoets na het bestreden besluit."

4.5. Ten behoeve van het plan is een ten opzichte van het vorige plan aangescherpte voortoets opgesteld. Over de hydrologische effecten op het Ulvenhoutse bos staat hierin dat een relatief beperkte toename van verharding optreedt als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling en dat het effect hiervan niet verder reikt dan 100 m. Volgens de voortoets liggen de beschermde vochtige habitattypes en potenties voor uitbreiding van deze habitattypes op een grotere afstand dan 100 m, waardoor negatieve gevolgen daarvoor zijn uitgesloten. De Afdeling stelt echter vast dat uit het kaartmateriaal in de voortoets niet blijkt dat de habitattypen waarvoor het Ulvenhoutse bos is aangewezen en de potenties voor uitbreiding van deze habitattypen liggen op een grotere afstand dan 100 m van het plangebied. Voor zover de raad stelt dat deze afstand is gebaseerd op het "Ulvenhoutse bos 2e conceptbeheerplan Natura 2000" (hierna: 2e conceptbeheerplan), stelt de Afdeling vast dat ook het kaartmateriaal in het 2e conceptbeheerplan op dit punt onvoldoende duidelijk is. Voorts staat in de door de raad overgelegde "Notitie reactie beroepschrift Hertespoor dd 26 - 11 - 14" van Bureau Waardenburg van 29 januari 2014 (hierna: de notitie van Bureau Waardenburg) dat de afstand van 100 m indicatief is. In het rapport van Econsultancy staat dat deze afstand is gebaseerd op reeds gerealiseerde woningbouw. De Afdeling is niet gebleken dat bij de vaststelling van deze afstand rekening is gehouden met de ontwikkeling waarin het plan voorziet. Nu het tweede conceptbeheerplan dateert van februari 2009 is dit niet aannemelijk. Gelet hierop staat niet vast dat de voortoets is gebaseerd op onderzoeksgegevens die specifiek betrekking hebben op het plan. Voorts heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waar de beschermde habitattypen concreet voorkomen.

Voor zover in de notitie van het bureau Waardenburg staat dat het plan geen negatieve effecten zal hebben op het Ulvenhoutse bos, omdat de infiltratiesloot langs de Kerkdreef de lokale effectafstand verder zal beperken, overweegt de Afdeling als volgt. In het corrigendum staat dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet zonder bufferende en infiltrerende maatregelen zal leiden tot een verslechtering van de hydrologische situatie voor het Ulvenhoutse bos. In overleg met het waterschap Brabantse Delta en Staatsbosbeheer is besloten om het water te bufferen en te infiltreren in de bestaande sloten langs de Kerkdreef. Eén van deze sloten zal ten behoeve van het plan worden verbreed. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de ontwikkeling waarin het plan voorziet en de infiltratiesloot dient deze te worden aangemerkt als mitigerende maatregel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 7 mei 2008 in zaak nr. 200604924/1) kunnen mitigerende maatregelen worden betrokken bij de ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 te verrichten passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied. Mitigerende maatregelen dienen echter buiten beschouwing te blijven bij de beantwoording van de vraag in de voortoets of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. De raad heeft de infiltratiesloot dan ook ten onrechte betrokken bij zijn beoordeling dat het plan niet zal leiden tot significante effecten op het Ulvenhoutse bos.

Met de stelling van de raad ter zitting dat het plan geen negatief effect heeft op de verdroging in het Ulvenhoutse bos omdat deze verdroging het gevolg is van te snelle afvoering van het water uit het gebied heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat significante effecten van het plan op het Ulvenhoutse bos zijn uitgesloten. Daarbij is van belang dat in de voortoets wel wordt uitgegaan van hydrologische effecten van de in het plan voorziene ontwikkeling op het Ulvenhoutse bos. Voorts strookt voornoemde stelling van de raad ter zitting niet met zijn standpunt in het bestreden besluit dat het regenwater dat valt in het plangebied zoveel mogelijk moet infiltreren om als grondwater op te kwellen in het Ulvenhoutse bos en dat het regenwater dat in het Ulvenhoutse bos valt, snel moet worden afgevoerd.

4.6. Over stikstofdepositie staat in de voortoets dat in het Ulvenhoutse bos de habitattypen beuken-eikenbossen met hulst en eiken-haagbeukenbossen het gevoeligst zijn voor stikstof. De instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitattypen zijn, zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen, gericht op onderscheidenlijk behoud en uitbreiding en kwaliteitsverbetering. De kritische depositiewaarde is voor beide gevoelige habitattypen in het Ulvenhoutse bos 1.429 mol/ha/jaar. Voorts staat in de voortoets dat de kritische depositie in de huidige situatie met meer dan 600 mol/ha/jaar wordt overschreden en dat de bijdrage van de in het plan voorziene ontwikkeling aan de overschrijding van de kritische depositie minder is dan 0,05%. Nu de kritische depositiewaarde in de huidige situatie reeds zeer overbelast is en de instandhoudingsdoelstellingen voor het Ulvenhoutse bos zowel zien op behoud als uitbreiding en kwaliteitsverbetering, staat onvoldoende vast dat het plan niet leidt tot significante effecten op het Ulvenhoutse bos. Geen grond bestaat voor het oordeel dat bij een bijdrage van minder dan 0,05% aan de bestaande overschrijding van de kritische depositiewaarde uitgesloten is dat het plan leidt tot significante effecten. Bovendien staat in de voortoets dat een klein oppervlak beuken-eikenbossen met hulst ligt op een afstand van ongeveer 100 m van het plangebied en een extra depositie ontvangt van 0,2 tot 0,5 mol/ha/jaar. Zoals in het rapport van Econsultancy terecht is opgemerkt, volgt echter uit het bijbehorende kaartmateriaal dat een aanzienlijk oppervlak een extra depositie van 0,05 tot 0,2 mol/ha/jaar ontvangt. Dit klemt te meer nu, zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen, de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waar de habitattypen concreet voorkomen.

4.7. Nu niet is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een passende beoordeling niet was vereist en dat kon worden volstaan met een zogenoemde voortoets. De betogen slagen.

Gelet hierop behoeven overige door [appellant sub 1] en [appellant sub 3] aangevoerde bezwaren tegen de infiltratiesloot geen nadere bespreking.

5. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

6. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellant sub 2] heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het opstellen van een deskundigenrapport, overweegt de Afdeling dat de kosten van een deskundigenrapport worden gerelateerd aan de uren die zijn besteed aan het opstellen van het rapport. Op het proceskostenformulier is echter niet vermeld hoeveel uren aan het opstellen van dat rapport zijn besteed. Ook anderszins is de Afdeling dit aantal uren niet gebleken. De kosten van het opstellen van het rapport worden daarom niet vergoed.

Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Breda van 30 september 2013, kenmerk 40827;

III. draagt de raad van de gemeente Breda op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan partijen toe te zenden;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Breda tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.004,14 (zegge: duizendvier euro en veertien cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

a. aan [appellant sub 1] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);

b. [appellanten sub 2] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan [appellant sub 3] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro).

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Helder w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014

177-653.