Uitspraak 201306072/1/A2


Volledige tekst

201306072/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2013 in zaak nr. 13/283 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Bergen, NH,

en

het college.

Procesverloop

[wederpartij] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in planschade.

Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, dit beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, het college opgedragen om binnen twee weken na de verzenddatum van de uitspraak op de aanvraag van [wederpartij] te beslissen, bepaald dat het college een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, tot een maximum van € 15.000,00, en de hoogte van de door het college als gevolg van het niet tijdig beslissen verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.

Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Ingevolge het zesde lid is geen dwangsom verschuldigd indien:

a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,

b. de aanvrager geen belanghebbende is, of

c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is of kennelijk ongegrond is.

Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, is het beroep niet aan een termijn gebonden, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge het tweede lid kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 8:55c stelt de bestuursrechter, indien het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 verbeurde dwangsom vast.

Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

Ingevolge het tweede lid verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

1.1. Ingevolge artikel 6.1.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is het bestuursorgaan bevoegd de aanvraag binnen vier weken na ontvangst, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn verstreken is gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen, af te wijzen, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is.

Ingevolge artikel 6.1.3.3, eerste lid, worden bij gemeentelijke verordening regels gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt.

Ingevolge het tweede lid, hebben de regels, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval betrekking op:

a. […];

b. […];

c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

d. de wijze waarop de aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken;

e. de wijze waarop de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en in voorkomend geval de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro door de adviseur, onder verslaglegging, worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de dienaangaande geldende termijnen.

Ingevolge artikel 6.1.3.6, eerste lid, beslist het college binnen acht weken na ontvangst van het advies op het verzoek en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan de aanvrager.

Ingevolge het tweede lid kan het college de in het eerste lid bedoelde beslissing, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Ingevolge artikel 2 van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Bergen 2008 (hierna: de Procedureverordening) verstrekt het college, binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het Bro, aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Awb.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt het college, voordat het de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

a. een adviseur als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of

b. meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

Ingevolge het tweede lid, kunnen de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

Ingevolge het derde lid beslist het college binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Ingevolge artikel 6, zevende lid, zendt de adviseur of de adviescommissie, alvorens een advies uit brengen binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

Ingevolge het achtste lid worden de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren.

Ingevolge het negende lid wordt, in het geval dat tijdig reacties zijn ingediend, door de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uitgebracht aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

Ingevolge het tiende lid wordt, in het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, door de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uitgebracht aan het college.

2. [wederpartij] heeft bij brief, door het college ontvangen op 30 januari 2012, een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in planschade die hij stelt te lijden in verband met waardevermindering van zijn perceel [locatie] te Bergen als gevolg van het bestemmingsplan "Bergen dorpskern zuid".

Op 13 juni 2012 heeft [wederpartij] het college in gebreke gesteld, omdat het college volgens hem niet tijdig heeft beslist op voormelde aanvraag. [wederpartij] heeft als reden opgegeven dat het college op 22 februari 2012 een opdracht heeft verstrekt aan een adviseur en dat niet binnen zestien weken een conceptadvies is uitgebracht. Nadien heeft [wederpartij] bij brieven van 10 augustus 2012, 9 november 2012, 22 november 2012, en 29 januari 2013 het college wederom in gebreke gesteld, omdat het volgens hem niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist.

Bij brief van 15 februari 2013, bij de rechtbank ingekomen op 19 februari 2013, heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in planschade.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn is als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb waarbinnen op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden beslist. Nu in het geval van [wederpartij] geen mededeling is gedaan van een langere beslistermijn als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb, diende het college, gelet op artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb, binnen acht weken na 30 januari 2012 op de aanvraag te hebben beslist, aldus de rechtbank. Het college heeft niet binnen die termijn beslist. Aangezien het college evenmin binnen een termijn van twee weken na 13 juni 2012 heeft beslist, heeft de rechtbank het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.

3. Het college betoogt, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het in gebreke was tijdig een besluit te nemen op de aanvraag van [wederpartij].

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 oktober 2013 in zaak nr. 201301712/1/A2 vergt de besluitvorming in zaken waarin is verzocht om een tegemoetkoming in planschade de nodige tijd indien - met het oog op de zorgvuldigheid van die besluitvorming - een deskundigenadvies wordt ingewonnen. In een dergelijk geval zijn in het Bro en de daarop gebaseerde Procedureverordening de afzonderlijke fases van de te volgen procedure beschreven en zijn per fase de daarbij in acht te nemen termijnen vermeld.

De regeling van de dwangsom bij niet tijdig beslissen, zoals vervat in artikel 4:17 van de Awb, verschaft de aanvrager een rechtsmiddel tegen het niet tijdig afgeven van een beschikking. Voor de toepassing van deze regeling is de termijn waarbinnen, na ontvangst van de aanvraag, de beschikking gegeven moet worden, bepalend. Anders dan het college heeft aangevoerd, vangt die termijn dus niet eerst aan nadat het advies van de adviseur gereed is.

3.2. Onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van 2 oktober 2013 overweegt de Afdeling dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in het Bro en de Procedureverordening de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb, is opgenomen waarbinnen op de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden beslist.

Indien een aanvraag om tegemoetkoming in planschade niet als kennelijk ongegrond wordt afgewezen, dient het college ingevolge artikel 6.1.3.1, eerste lid, van het Bro, gelezen in verbinding met artikel 2 van de Procedureverordening, in beginsel binnen (4+12=) 16 weken na ontvangst van de aanvraag een opdracht aan een adviseur te verstrekken om ter zake van de aanvraag een advies uit brengen. Vervolgens is in artikel 6, zevende, achtste en negende lid, van de Procedureverordening bepaald dat de termijn die is gemoeid met het uitbrengen van een conceptadvies, de reacties daarop en het uitbrengen van een advies waarbij die reacties zijn betrokken, in beginsel (16+4+4=) 24 weken bedraagt. Tot slot dient het college ingevolge 6.1.3.6, eerste lid, van het Bro binnen in beginsel 8 weken na ontvangst van het advies op de aanvraag te beslissen.

Van opschorting, dan wel verlenging van de termijn, zoals voorzien in artikel 6, zevende lid, van de Procedureverordening en artikel 6.1.3.6, tweede lid, van het Bro dient mededeling te worden gedaan. Hiervan is in het geval van [wederpartij] niet gebleken, zodat uit het vorenstaande volgt dat moet worden uitgegaan van een totale beslistermijn van in beginsel (16+24+8=) 48 weken. Daarnaast heeft [wederpartij] een verzoek tot wraking van adviseur Ten Have Advies bij het college ingediend. Op dat verzoek diende het college, ingevolge artikel 5, derde lid, van de Procedureverordening, binnen twee weken een beslissing te geven. Gelet daarop bestaat aanleiding in dit geval uit te gaan van een totale termijn van 50 weken waarbinnen op de aanvraag moet worden beslist. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

3.3. De aanvraag van [wederpartij] is op 30 januari 2012 door het college ontvangen. Uitgaande van een termijn van 50 weken waarbinnen op de aanvraag moest worden beslist, had het college vóór 14 januari 2013 een besluit op de aanvraag van [wederpartij] moeten nemen. Dit betekent dat het college ten tijde van de ontvangst van de onder 2 aangehaalde brieven van [wederpartij] van 10 augustus 2012, 9 november 2012 en 22 november 2012 nog niet in gebreke was een besluit te nemen. De desbetreffende brieven kunnen dan ook niet als ingebrekestellingen in de zin van artikel 4:17 van de Awb worden aangemerkt.

3.4. Het vorenstaande ligt anders voor de onder 2 vermelde brief van 29 januari 2013. Zoals onder 3.3 is overwogen, was ten tijde van de ontvangst van deze brief de beslistermijn voor het college verstreken.

[wederpartij] stelt in deze brief dat het college heeft verzuimd tijdig een besluit te nemen op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in planschade en dat aanspraak wordt gemaakt op een dwangsom. Anders dan het college in hoger beroep heeft aangevoerd, is deze brief derhalve aan te merken als een ingebrekestelling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012 in zaak nr. 201109778/1/A3). Nu het college heeft nagelaten binnen de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb gestelde termijn van twee weken een besluit op de aanvraag te nemen en evenmin één van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, van de Awb zich voordoet, heeft het college een dwangsom verbeurd.

3.5. Het college heeft eerst bij besluit van 11 juni 2013, verzonden op dezelfde dag, op de aanvraag van [wederpartij] beslist. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, vastgesteld dat het college, vanaf het verstrijken van twee weken na de ingebrekestelling, meer dan 42 dagen heeft nagelaten op de aanvraag te beslissen. De rechtbank heeft dan ook, gelet op artikel 8:55c van de Awb, in verbinding met 4:17, eerste tot en met het derde lid, van die wet, terecht bepaald dat het college daarmee de maximale dwangsom van € 1.260,00 heeft verbeurd.

4. De Afdeling stelt vast dat, nu het college bij besluit van 11 juni 2013 heeft beslist op de aanvraag van [wederpartij] en dit besluit reeds was bekendgemaakt voordat de aangevallen uitspraak is gedaan, het college de door de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d van de Awb opgelegde nadere dwangsom van € 100,00 per dag niet heeft verbeurd.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

6. Het college dient op navolgende wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH, tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 243,50 (zegge: tweehonderddrieënveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH, een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014

710.