Uitspraak 201306541/1/A3


Volledige tekst

201306541/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2013 in zaak nr. 13/884 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij brief van 2 april 2012 heeft [wederpartij] het college meegedeeld dat het hem een dwangsom verschuldigd is, omdat het niet tijdig op het door hem gemaakte bezwaar in een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) heeft beslist. Daarbij heeft hij tevens verzocht om op grond van de Wob de verzendadministratie van alle door het college in die procedure verzonden en ontvangen correspondentie en de geluidsopname van de hoorzitting in bezwaar openbaar te maken.

Bij faxbericht van 4 mei 2012 heeft [wederpartij] het college in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op dat verzoek.

Bij brief van 18 juli 2012 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van 2 april 2012 geen Wob-verzoek is, maar een verzoek ingevolge artikel 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het geen dwangsombesluit hoeft te nemen.

Bij besluit van 21 december 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 mei 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist.

[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het een dwangsom verschuldigd is omdat het niet tijdig op het verzoek van 2 april 2012 heeft beslist. Daartoe voert het aan dat het de ontvangst van de ingebrekestelling van 4 mei 2012 op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.

2. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

3. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.

4. Bij brief van 2 september 2011 heeft [wederpartij] een Wob-verzoek ingediend. Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college een besluit op dit verzoek genomen. Bij brief van 4 november 2011 heeft [wederpartij] daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 december 2011 heeft [wederpartij] het college in gebreke gesteld omdat het niet tijdig op dat bezwaar heeft beslist. Bij brief van 27 januari 2012 heeft [wederpartij] het college bericht dat hij geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid te worden gehoord. Daarbij heeft hij verzocht om de geluidsopname van de hoorzitting aan hem te verstrekken. Bij besluit van 14 maart 2012 is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 2 april 2012 heeft [wederpartij] meegedeeld dat het college hem een dwangsom verschuldigd is, omdat het niet tijdig op het bezwaar van 4 november 2011 heeft beslist. Daarbij heeft hij tevens verzocht om op grond van de Wob de verzendadministratie van alle door het college in deze procedure verzonden en ontvangen correspondentie en de geluidsopname van de hoorzitting in bezwaar openbaar te maken.

4.1. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college het verzoek van [wederpartij], als vervat in de brief van 2 april 2012, ten onrechte niet heeft aangemerkt als een Wob-verzoek. De brief heeft als onderwerp "Vordering" en hierin betoogt [wederpartij], onder verwijzing naar het bezwaarschrift van 4 november 2011, de ingebrekestelling van 23 december 2011 en artikel 4:17 van de Awb, dat het college hem een dwangsom verschuldigd is. Aan het eind van de brief verzoekt [wederpartij] tevens om op grond van de Wob de verzendadministratie van alle door het college in die procedure verzonden en ontvangen correspondentie en de geluidsopname van de hoorzitting in bezwaar openbaar te maken. Als bijlage bij de brief zijn een kopie van het verzendbewijs van het bezwaarschrift en een kopie van het verzendbewijs van de ingebrekestelling gevoegd.

Dat een beroep op de Wob wordt gedaan, laat onverlet dat het bestuursorgaan moet beoordelen of een verzoek is gedaan om openbaarmaking op grond van die wet of een verzoek om inzage op grond van een andere wettelijke regeling. Het college heeft in dit verband in het besluit van 21 december 2012 terecht het standpunt gehandhaafd dat het verzoek om toezending van de geluidsopname en van de verzendregistratie is gedaan hangende lopende procedures. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] reeds in de brief van 27 januari 2012 heeft verzocht de geluidsopname van de hoorzitting aan hem te verstrekken en ten tijde van het verzoek van 2 april 2012 de termijn voor het instellen van beroep in die procedure nog niet was verstreken. Voorts kan uit de brief van 2 april 2012 en de daarbij gevoegde bijlagen worden afgeleid dat [wederpartij] heeft verzocht om de verzendadministratie om in het kader van de procedure om toekenning van een dwangsom aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift van 4 november 2011 en de ingebrekestelling van 23 december 2011 door het college zijn ontvangen. De brief van 2 april 2012 bevat derhalve geen Wob-verzoek en geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, waarop het college een besluit moet nemen. Artikel 4:17 van de Awb mist derhalve toepassing.

5. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 december 2012 alsnog ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2013 in zaak nr. 13/884;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014

382.