Uitspraak 201402713/2/V4 en 201404395/2/V4


Volledige tekst

201402713/2/V4 en 201404395/2/V4.
Datum uitspraak: 2 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende de hoger beroepen van:

[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,

tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 maart 2014 in zaken nrs. 14/2224, 14/2227, 14/2219 en 14/2229 en van 20 mei 2014 in zaken nrs. 14/10530, 14/10535, 14/10532 en 14/10536 in de gedingen tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

201402713/2/V4

Bij onderscheiden besluiten van 27 januari 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij uitspraak van 4 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

201404395/2/V4

Bij besluiten van 28 en 30 april 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij uitspraak van 20 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Desgevraagd heeft de staatssecretaris een nader stuk ingediend.

De vreemdelingen hebben een reactie ingediend.

Overwegingen

1. De verzoeken zijn erop gericht te voorkomen dat de vreemdelingen worden overgedragen aan Italië gedurende de behandeling van de ingestelde hoger beroepen. Daartoe voeren de vreemdelingen aan dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat zij als gezin met twee zeer jonge kinderen na overdracht aan Italië in een situatie komen te verkeren die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

1.1. De staatssecretaris heeft ter zitting van de Afdeling van 19 juni 2014 in zaak nr. 201403712/1/V4, verklaard zich thans te beraden op de gevolgen voor overdrachten aan Italië, in afwachting van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zaak nr. 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland, van gezinnen met een kind jonger dan vijf jaar of van wie één van de gezinsleden een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte heeft.

In verband met de beoordeling van het verzoek in zaak nr. 201404395/2/V4 heeft de voorzitter de staatssecretaris bij brief van 26 juni 2014 gevraagd zijn standpunt omtrent overdrachten aan Italië van kwetsbare vreemdelingen en in het bijzonder gezinnen als hiervoor bedoeld, uiteen te zetten. De staatssecretaris heeft in reactie daarop bij brief van 27 juni 2014 medegedeeld dat het beraad nog niet is afgerond.

1.2. Nu de voorzitter op dit moment niet over de voor beoordeling van de verzoeken noodzakelijke informatie beschikt en de vreemdelingen is aangezegd dat zij op 3 juli 2014 zullen worden overgedragen, ziet de voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Indien de staatssecretaris de gevraagde informatie alsnog verstrekt, zal de voorzitter beoordelen of daarin grond is gelegen ambtshalve tot opheffing of wijziging van de getroffen voorlopige voorziening over te gaan.

2. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden overgedragen totdat op de hoger beroepen is beslist;

II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Walcott-Oliai
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014

555-633.