Uitspraak 201307607/1/R1


Volledige tekst

201307607/1/R1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Echt, gemeente Echt-Susteren,
2. de commanditaire vennootschap C&A Nederland C.V., gevestigd te Amsterdam, en anderen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Via Vastgoed B.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Echt Centrum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], C&A en anderen en Via Vastgoed beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M. Peeters, advocaat te Helmond, C&A en anderen, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Den Bosch, Via Vastgoed, vertegenwoordigd door H.J.G.M. Beukers, bijgestaan door mr. Van de Ven, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door M.P.M. Janssen en mr. M.J.H. Siega-Gulikers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Aldi Roermond B.V. en Aldi Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor het centrum van Echt. Op de gronden gelegen in het zuidwesten van het plangebied wordt de ontwikkeling van een locatie voor perifere en grootschalige detailhandelsvoorzieningen (hierna: pdv-/gdv-locatie) mogelijk gemaakt.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1], eigenaar van [café-discotheek] en [feestcafé] welke zijn gevestigd op de percelen [locatie 1] en [locatie 2], betoogt dat indien nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op een braakliggend terrein met de bestemming "Centrum" naast zijn horecagelegenheden, hij wordt beperkt in de exploitatie van zijn bedrijf. Er zal immers geluidhinder optreden voor de toekomstige bewoners, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 1] wijst er op dat op dat terrein het maximumbebouwingspercentage nog niet volledig is benut.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande situatie in het plan is opgenomen. Indien ter plaatse nieuwe woningbouw wordt gerealiseerd zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van de horecagelegenheden van [appellant sub 1], aldus de raad.

3.2. Aan het terrein ten westen van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] is de bestemming "Centrum" toegekend. Het terrein is gelegen in een groter bouwvlak. Voor dat bouwvlak geldt een maximumbebouwingspercentage van 50, een maximumbouwhoogte van 11 meter en een maximumgoothoogte van 8 meter.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 4.2.1, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van gebouwen dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

3.3. In het voorgaande bestemmingsplan "Herziening Echt Centrum", vastgesteld door de raad op 6 mei 1999 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 23 november 1999, was aan het terrein de bestemming "Centrumdoeleinden 1" toegekend.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften bij dat plan waren de op de plankaart A als "Centrumdoeleinden 1" aangewezen gronden bestemd voor horecadoeleinden zijnde eetcafé/restaurant en woondoeleinden.

Ingevolge het tweede lid werden de in het eerste lid omschreven doeleinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd:

a. situering van functies: de toegestane functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan, met uitzondering van de woonfunctie die ook op de verdiepingen is toegestaan, en met dien verstande dat de bestaande woonfunctie mag worden gehandhaafd maar het aantal woningen niet in aantal mag uitbreiden.

[…]

Ingevolge het vierde lid, onder a, was het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onder a, voor het uitbreiden van het aantal woningen waarbij per woning de oppervlakte minimaal 100 m² moest bedragen.

3.4. De Afdeling overweegt dat voor het bouwvlak dat ten westen is gelegen van de horecagelegenheden van [appellant sub 1] en waarvan het braakliggend terrein deel van uitmaakt, een maximumbebouwingspercentage van 50 geldt. Niet in geschil is dat deze bebouwingsmogelijkheden binnen het desbetreffende bouwvlak, waar het terrein deel van uitmaakt, thans nog niet geheel benut zijn en dat het terrein waar [appellant sub 1] bebouwing vreest, braak ligt.

De raad heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft beoogd nieuwe woningen ter plaatse toe te staan en dat hij met het voorliggende plan, wat betreft het terrein in kwestie, had willen aansluiten bij het planologisch regime uit het voorgaande bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat op basis van het voorgaande bestemmingsplan woningbouw op de gronden met de bestemming "Centrumdoeleinden 1" gelet op artikel 6, eerste en tweede lid, onder a, in samenhang bezien met het vierde lid, onder a, van de voorschriften bij dat bestemmingsplan, de bestaande woonfunctie moest worden gehandhaafd en bij recht niet was toegestaan de bestaande woningen in aantal uit te breiden. Nu de raad anders dan hij heeft beoogd met het voorliggende plan woningbouw toestaat op het terrein ten westen van de percelen van [appellant sub 1], heeft de raad die gronden in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.

Vanwege de samenhang van het braakliggende terrein met de overige gronden in het bouwvlak waarvoor een maximumbebouwingspercentage van 50 geldt, ziet de Afdeling aanleiding het gehele plandeel te vernietigen.

Het betoog slaagt.

Conclusie ten aanzien van [appellant sub 1]

4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum", voorzien van het bebouwingspercentage 50, gelegen ten westen van de percelen [locatie 1] en [locatie 2], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De beroepen van C&A en anderen en Via Vastgoed

Algemeen

5. C&A en anderen, eigenaren en huurders van bebouwing in het kernwinkelgebied, en Via Vastgoed, verhuurder van winkelruimte aan supermarkt Emté op het perceel Zuiderpoort 31, richten zich tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" waar een pdv-/gdv-locatie wordt gerealiseerd en de plandelen met de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Centrum" gelegen in het kernwinkelgebied. Voorts richt Via Vastgoed zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum" wat betreft het perceel Zuiderpoort 31 gelegen in de randzone.

De gronden van C&A en anderen liggen in het kernwinkelgebied, het perceel van Via Vastgoed ligt in de randzone en de pdv-/gdv-locatie ligt buiten het kernwinkelgebied en de randzone in het westelijk en zuidwestelijk deel van het plangebied.

Intrekking

6. C&A en anderen hebben ter zitting hun beroep ingetrokken voor zover het is ingediend door [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B].

C&A en anderen en Via Vastgoed hebben ter zitting de beroepsgrond ingetrokken dat ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt hoe de zienswijze van de provincie luidt wat betreft de ontwikkeling van een locatie voor perifere en grootschalige detailhandelsvoorzieningen (hierna: pdv-/gdv-locatie).

Ontvankelijkheid

7. De raad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen van C&A en anderen en Via Vastgoed, voor zover de beroepen zijn gericht tegen de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel". Zij kunnen volgens de raad niet als belanghebbende worden aangemerkt, omdat de vrees voor eventuele leegstand van hun panden in het kernwinkelgebied onderscheidenlijk het pand in de randzone onvoldoende is om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang aan te nemen.

7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2011 in zaak nr. 201005423/1/R3) is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag welke rol het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit inhoudelijk mag spelen.

Teneinde als concurrent te kunnen worden aangemerkt bij de op de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" voorziene detailhandelsvoorzieningen, dienen C&A en anderen activiteiten te ontplooien binnen hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied.

C&A en anderen zijn enerzijds dienstverleners en ondernemers die verschillende soorten bedrijven in het kernwinkelgebied exploiteren en anderzijds bewoners van woningen in het kernwinkelgebied. De bedrijven kunnen worden onderscheiden in diverse groepen. C&A, Blokker, Intertoys, Xenos, [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D] en [appellant sub 2 E] zijn bedrijven in de detailhandel. [appellant sub 2 F], [appellant sub 2 G] en [appellant sub 2 H] richten zich op de dienstverlening en Eethuis de Plats en Grillroom Sphinx kunnen worden aangemerkt als kleinschalige horecabedrijven.

De Afdeling stelt vast dat de hiervoor genoemde bedrijven in de detailhandel en dienstverlening en de kleinschalige horecabedrijven niet werkzaam zijn in hetzelfde marktsegment als de op grond van artikel 3 van de planregels toegestane bedrijven. Voorts is niet gebleken dat de bewoners activiteiten ontplooien binnen hetzelfde marktsegment. Derhalve hebben C&A en anderen geen concurrentiebelang dat rechtstreeks is betrokken bij het bestemmingsplan wat betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt".

Aan de enkele vrees van C&A en anderen voor leegstand in het kernwinkelgebied als gevolg van de voorziene pdv-/gdv-locatie die is gelegen buiten het kernwinkelgebied kan geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang worden ontleend. Het rechtsgevolg van het bestemmingsplan is onder meer het planologisch mogelijk maken van een pdv-/gdv-locatie op de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel", gelegen ten westen van het kernwinkelgebied, en het overwegend conserverend bestemmen van de detailhandel en de woonfunctie op de plandelen met de bestemming "Centrum", gelegen in het kernwinkelgebied, waar C&A en anderen gevestigd zijn dan wel wonen. De door C&A en anderen gevreesde leegstand in het kernwinkelgebied als gevolg van de ontwikkeling van de pdv-/gdv-locatie zou, als die zou plaatsvinden, geen direct noodzakelijk gevolg van het bestemmingsplan zijn.

De afstand van ten minste 165 meter hemelsbreed tussen de desbetreffende woningen en winkelpanden van C&A en anderen tot de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt", is voorts te groot om enkel daaraan een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te ontlenen.

De conclusie is dat C&A en anderen, wat betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt", geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.

Het beroep van C&A en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.

7.2. Het pand op het perceel Zuiderpoort 31 dat Via Vastgoed in eigendom heeft is gelegen op ongeveer 85 meter van de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt". Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door Via Vastgoed bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, is de Afdeling van oordeel dat de belangen van Via Vastgoed rechtstreeks bij de vaststelling van het plan zijn betrokken.

De conclusie is dat Via Vastgoed belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, beroep kan instellen.

Het beroep is ontvankelijk.

De plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel"

8. Aan de plandelen gelegen in het zuidwestelijk en westelijk deel van het plangebied is de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" toegekend. Op het meest zuidelijk gelegen plandeel is de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt" op een gedeelte van het bestemmingsvlak voorzien.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Bedrijf - Perifere Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor:

a. ter plaatse reeds bestaande bedrijven;

b. ter plaatse reeds bestaande perifere detailhandelsvoorzieningen en grootschalige detailhandelsvoorzieningen (en daarmee vergelijkbare bedrijven);

c. bedrijven, die qua omgevingsbeïnvloeding geen ongewenste effecten veroorzaken, met detailhandel inherent en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering, voor zover genoemd in de milieucategorie 2 t/m 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, zulks met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer en risicovolle inrichtingen;

e. een supermarkt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt";

[…]

Ingevolge lid 3.5 wordt onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, lid 19.1 in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. andere dan de ter plaatse reeds bestaande perifere detailhandelsvoorzieningen en grootschalige detailhandelsvoorzieningen (en daarmee vergelijkbare bedrijven);

b. andere vormen van detailhandel dan genoemd in artikel 3, lid 3.1, zoals detailhandel in de modische branche, in de foodsector, warenhuizen en supermarkten, uitgezonderd:

1. detailhandel bij verkooppunten van motorbrandstoffen tot een maximum bruto-verkoopvloeroppervlak van 75 m² uitsluitend in samenhang met de verkoop van motorbrandstoffen;

2. een supermarkt ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt";

c. horeca;

d. wonen;

e. recreatie;

f. zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;

g. seksuele dienstverlening;

h. opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn.

Ingevolge lid 3.6.1 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 3.5, onder b, voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandelsvoorzieningen in de foodsector (en daarmee vergelijkbare bedrijven), met dien verstande dat:

a. aangetoond wordt dat primair vestiging in het kernwinkelgebied van Echt en secundair vestiging in de randzone van dat kernwinkelgebied niet mogelijk is;

b. de uitvoerbaarheid wordt aangetoond op basis van een markt- en behoefteonderzoek aan een detailhandelsvoorziening in de foodsector op deze locatie;

c. het brutoverkoopvloeroppervlak groter is dan 1.000 m²;

d. de behoefte aan eigen parkeerterrein wordt aangetoond;

e. er dient te worden voorzien in minimaal 3 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlak of meer indien daartoe gezien de aard van het bedrijf aanleiding bestaat.

Ingevolge lid 3.8.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen door in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 3.1 en lid 3.5, onder a, het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor nieuwe perifere detailhandelsvoorzieningen en grootschalige detailhandelsvoorzieningen (en daarmee vergelijkbare bedrijven) toe te staan, met dien verstande dat:

a. aangetoond wordt dat primair vestiging in het kernwinkelgebied van Echt en secundair vestiging in de randzone van dat kernwinkelgebied niet mogelijk is;

b. de uitvoerbaarheid wordt aangetoond op basis van een markt- en behoefteonderzoek;

c. het brutoverkoopvloeroppervlak groter is dan 1.000 m²;

d. de behoefte aan eigen parkeerterrein wordt aangetoond;

e. winkels in de modische sector, foodsector, warenhuizen en supermarkten niet zijn toegestaan;

f. er dient te worden voorzien in minimaal 3 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlak of meer indien daartoe gezien de aard van het bedrijf aanleiding bestaat.

Ingevolge artikel 1, lid 1.32 wordt onder detailhandel verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Ingevolge lid 1.43 wordt onder grootschalige detailhandel verstaan een detailhandelsvoorziening met een brutoverkoopvloeroppervlak groter dan 1.000 m², met grootschalige en/of hoogfrequente laad- en losbehoefte en een duidelijk aantoonbare behoefte om voor klanten parkeren op eigen terrein mogelijk te maken.

Ingevolge lid 1.64 wordt onder perifere detailhandel verstaan detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

8.1. In het voorgaande bestemmingsplan "Bedrijventerrein de Loop", vastgesteld door de raad op 23 september 2001, was aan de plandelen waar in het voorliggende plan de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" geldt, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden met perifere detailhandel" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid A, van de voorschriften bij dat plan waren de met die bestemming aangewezen gronden bestemd voor:

a. - ter plaatse reeds bestaande bedrijven;

- perifere detailhandelsbedrijven en daarmee vergelijkbare bedrijven, die qua omgevingsbeïnvloeding geen ongewenste milieu- en verkeerseffecten veroorzaken;

- bedrijven, die qua omgevingsbeïnvloeding geen ongewenste effecten veroorzaken, met detailhandel inherent en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering,

zulks met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

b. verkooppunten voor motorbrandstoffen;

c. voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;

d. parkeervoorzieningen,

en de daarbij behorende overige voorzieningen.

Niet in geschil is dat met vrijstelling van dat bestemmingsplan enkele grootschalige detailhandelsvoorzieningen op de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden met perifere detailhandel" zijn toegestaan.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening

9. Via Vastgoed betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat de actuele regionale behoefte van de ontwikkeling van nieuwe grootschalige detailhandel, perifere detailhandel en supermarkten niet is aangetoond. Er heeft volgens haar ten onrechte geen onderzoek plaatsgevonden.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de ladder van de duurzame verstedelijking derhalve niet hoeft te worden toegepast.

9.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder bestaand stedelijk gebied verstaan een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge het bepaalde onder i wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

9.3. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201309201/1/A1 is geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor de Aldi op de locatie aan de Palmbrugweg voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Voorts is geoordeeld dat de raad niet heeft aangetoond dat een actuele regionale behoefte bestaat in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. De desbetreffende omgevingsvergunning ziet op de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt" aan de Palmbrugweg. Reeds hierom is het standpunt van de raad dat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling onjuist. Daarnaast voorziet het plan ook voor de andere plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, en lid 3.6.1 en 3.8.1, van de planregels kunnen immers op de gronden waar in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden met perifere detailhandel" gold en enkel perifere detailhandelsvoorzieningen en met vrijstelling van dat bestemmingsplan enkele grootschalige detailhandelsvoorzieningen waren toegestaan, nieuwe grootschalige en perifere detailhandelsvoorzieningen en supermarkten worden opgericht. Het voorgaande betekent dat de raad het besluit van 27 juni 2013 diende te motiveren aan de hand van de stappen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

9.4. Voor het antwoord op de vraag of de in het plan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet, overweegt de Afdeling dat bij uitspraak van heden in zaak nr. 201309201/1/A1 is geoordeeld dat de rechtsgevolgen van de bij die uitspraak vernietigde vergunning in stand kunnen blijven, nu inmiddels is gebleken dat de omgevingsvergunning voor de Aldi op de locatie aan de Palmbrugweg voorziet in een actuele regionale behoefte. Dat het oppervlak waar een supermarkt wordt toegestaan groter is dan het oppervlak waar de Aldi zal worden gevestigd, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel in deze procedure, nu het oppervlak slechts in beperkte mate groter is en het plan ter plaatse niet meer dan één supermarkt toestaat.

Voor zover het plan in uitbreiding van grootschalige detailhandel voorziet op de gronden met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels, blijkt niet uit de stukken dat de raad heeft onderzocht of daaraan een actuele regionale behoefte bestaat.

Wat betreft de bedrijvigheid die mogelijk wordt gemaakt op grond van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels, overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 februari 2014 in zaak nr. 201303143/1/R4), de raad reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid inzicht moet geven in de vraag of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan de mogelijk te maken ontwikkeling rekening moet worden gehouden en of deze ontwikkeling in het licht van de overige in artikel 3.1.6, tweede lid, geformuleerde voorwaarden binnen het plangebied zal kunnen worden gerealiseerd. Dit geldt naar het oordeel van de Afdeling tevens voor de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3, lid 3.6.1, van de planregels. Dat sprake is van een actuele regionale behoefte voor de grootschalige detailhandel en de supermarkten die mogelijk worden gemaakt met de afwijkingsbevoegdheid en de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.6.1, onderscheidenlijk lid 3.8.1, heeft de raad in de stukken noch ter zitting aannemelijk gemaakt.

Gelet op het voorgaande is het plan, wat betreft artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, en lid 3.6.1 en 3.8.1 van de planregels, in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.

Provinciaal beleid

10. Via Vastgoed betoogt dat het toestaan van grootschalige detailhandel in het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: POL). In dat verband voert zij aan dat de pdv-/gdv-locatie niet valt aan te merken als een stedelijk dienstenterrein.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met provinciaal beleid.

10.2. In het POL, vastgesteld door provinciale staten op 22 september 2006, is regionaal locatiebeleid opgenomen voor bedrijven en voorzieningen. In het POL staat dat er een goede balans dient te zijn tussen de winkelvoorzieningen in de binnenstad, de verzorgingsstructuur van wijken en buurten en grootschalige detailhandel op perifeer gelegen stedelijke dienstenterreinen. Vestiging van nieuwe grootschalige functies op het gebied van detailhandel en grote stedelijke recreatieve voorzieningen op stedelijke dienstenterreinen moet zorgvuldig afgewogen worden.

10.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciale beleid is gebonden. Wel dient hij daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Anders dan C&A en anderen en Via Vastgoed betogen volgt niet uit het POL dat grootschalige detailhandel enkel op stedelijke dienstenterreinen toegestaan is. Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid en het rapport van RBOI

11. Via Vastgoed voert aan dat in het rapport van RBOI, waarin wordt gepleit voor een pdv-/gdv-locatie op de gronden van bedrijventerrein De Loop, ten onrechte niet is betrokken of het kernwinkelgebied of de randzone ruimte biedt voor herstructurering of transformatie van leegstaande winkelruimte voor de vestiging van grootschalige detailhandel.

11.1. In de plantoelichting staat dat de gemeente er in de Structuurvisie voor heeft gekozen om één locatie in Echt aan te wijzen die zich richt op perifere en grootschalige detailhandel. Het gebied, dat is opgenomen in het plan, is gelegen tegen het bestaande kernwinkelgebied van Echt en was voorheen onderdeel van het bedrijventerrein De Loop. De reden voor de pdv-/gdv-locatie is dat het winkelgebied in het centrum van Echt een bovenlokale dan wel regionale functie heeft die versterkt kan worden door de directe nabijheid van de pdv- en gdv-bedrijven, waartoe verbindingen tussen het winkelgebied en de pdv-/gdv-locatie zullen worden gerealiseerd. De pdv-/gdv-locatie is expliciet bedoeld voor bedrijven vanaf 1.000 m² brutovloeroppervlak met expliciete laad- en losbehoeften en een duidelijk aantoonbare behoefte om voor klanten parkeren op eigen terrein mogelijk te maken. Elders in de gemeente zijn geen aparte pdv-/gdv-locaties aangewezen, aangezien daarmee de focus op het gebied in Echt verloren zou gaan, aldus de plantoelichting.

Het rapport van RBOI dient als economische onderbouwing voor de ontwikkeling van de pdv-/gdv-locatie. Hierin staat dat wenselijk is dat er gekoppeld aan het centrumgebied Echt een locatie is waar de consument terecht kan voor doelgerichte aankopen in grootschalige winkels die door hun omvang en de bereikbaarheid met de auto niet in het historische centrum van Echt gevestigd kunnen worden. Hierbij is het van belang dat bedrijven mogelijkheden worden geboden om uit te breiden of om zich te vestigen. Het ontwikkelen van het gebied De Loop, dat is gelegen nabij het centrum, tot gdv-locatie past in het verbeteren van de concurrentiepositie van het centrumgebied.

Uit de plantoelichting en het rapport van RBOI volgt dat de pdv-/gdv-locatie gewenst is, omdat deze de detailhandelsstructuur van Echt versterkt, hetgeen Via Vastgoed niet heeft bestreden. Voorts volgt uit deze stukken - en de raad heeft dit ter zitting bevestigd - dat grootschalige detailhandelsvoorzieningen niet in het kernwinkelgebied en de randzone gevestigd kunnen worden, vanwege het grootschalig karakter van de winkels en omdat ter plaatse te weinig parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.

Het betoog faalt.

12. Via Vastgoed voert aan dat in strijd met de Structuurvisie op de gronden met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" supermarkten worden toegestaan, omdat uit dat gemeentelijk beleid volgt dat supermarkten in het kernwinkelgebied en de randzone gewenst zijn. De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders reeds voor de vaststelling van het plan een omgevingsvergunning heeft verleend voor de verplaatsing van de Aldi van het kernwinkelgebied naar de pdv-/gdv-locatie, maakt volgens haar niet dat daarmee voldoende is gemotiveerd waarom de supermarkt op de pdv-/gdv-locatie wordt toegestaan. Via Vastgoed wijst er in dat verband op dat de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt" aan een groter gebied is toegekend dan waarvoor het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning heeft verleend.

12.1. In de Structuurvisie staat dat de ligging van een supermarkt in het kernwinkelgebied dan wel de randzone gewenst is, omdat supermarkten bij uitstek kunnen leiden tot combinatiebezoek. Bij vestiging op de pdv-/gdv-locatie dient aangetoond te worden dat vestiging in het kernwinkelgebied of de randzone onmogelijk is. Daarbij dient gekeken te worden naar de situatie op dat moment, maar moet ook vooruitgekeken worden en gedacht worden over de verplaatsing van winkels, samenvoeging van panden of het aanleggen van nieuwe ontsluitingen. Dit alles moet op zijn ruimtelijke en financiële merites beoordeeld en afgewogen worden. Verder staat in de Structuurvisie dat voor meer supermarkten dan het huidige aantal in Echt momenteel geen marktruimte aanwezig is.

12.2. Voor zover Via Vastgoed betoogt dat de omgevingsvergunning voor de verplaatsing van de Aldi is verleend in strijd met de Structuurvisie en de verplaatsing derhalve niet in het bestemmingsplan opgenomen had mogen worden, overweegt de Afdeling als volgt. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201309201/1/A1 is geoordeeld dat het betoog van Via Vastgoed dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Structuurvisie onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat dit het geval is. Gelet op dit oordeel ziet de Afdeling in deze procedure geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de supermarkt niet als zodanig in het plan had mogen bestemmen. Het betoog dat de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt" aan een groter gebied is toegekend dan waarvoor het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning heeft verleend, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat onvoldoende is gemotiveerd waarom die aanduiding aan dat plandeel is toegekend. Het oppervlak is slechts in beperkte mate groter en het plan staat ter plaatse niet meer dan één supermarkt toe. Het betoog faalt.

Ten aanzien van het betoog dat het toestaan van supermarkten in zijn algemeenheid op de pdv-/gdv-locatie in strijd is met de Structuurvisie, overweegt de Afdeling dat uit de Structuurvisie volgt dat de vestiging van een supermarkt in het kernwinkelgebied dan wel de randzone gewenst is, maar onder voorwaarden ook op de pdv-/gdv-locatie is toegestaan. Het betoog faalt derhalve.

Planregel

13. Via Vastgoed voert aan dat in strijd met de rechtszekerheid in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels wordt gesproken over ter plaatse reeds bestaande grootschalige detailhandelsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare bedrijven. Onduidelijk is wat met deze voorzieningen wordt bedoeld, nu op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Loop" op het bedrijventerrein De Loop geen grootschalige detailhandel of vergelijkbare bedrijvigheid was toegestaan.

13.1. Het betoog faalt voor zover het betrekking heeft op de reeds bestaande grootschalige detailhandelsvoorzieningen. De Afdeling verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverweging 2.1. in de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 18 november 2013, zaak nr. 201307607/2/R1. De Afdeling ziet in zoverre geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter te komen.

Voor zover het betoog ziet op de daarmee vergelijkbare bedrijven, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting niet heeft kunnen toelichten wat hij daaronder verstaat en waarom die bedrijven in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn opgenomen. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels niet rechtszeker is wat betreft de zinsnede ‘(en daarmee vergelijkbare bedrijven)’.

Verwijzing naar zienswijze

14. Via Vastgoed heeft zich in het beroepschrift voor het overige met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt" gelegen aan de Palmbrugweg beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Via Vastgoed heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

De plandelen met de bestemmingen "Centrum" en "Maatschappelijk"

15. C&A en anderen en Via Vastgoed voeren aan dat zij als gevolg van het plan ten onrechte worden beperkt in hun bedrijfsvoering. De bestemming "Centrum" die aan hun percelen is toegekend brengt volgens hen immers met zich, dat, anders dan in het voorgaande bestemmingsplan, op de verdieping geen detailhandel is toegestaan. Volgens hen is dat in strijd met de Structuurvisie, omdat volgens hen uit dat gemeentelijk beleid volgt dat mogelijkheden moeten worden gecreëerd voor de vestiging van detailhandel in het centrum en de randzone. Zij voeren verder aan dat het plan op dit punt ook in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu op de pdv-/gdv-locatie wel detailhandel op de verdieping wordt toegestaan. Volgens Via Vastgoed ontbreekt voorts de noodzaak tot de vaststelling van het voorliggende plan wat betreft haar perceel Zuiderpoort 31, omdat daar recent nog een bestemmingsplan voor is vastgesteld.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat C&A en anderen niet worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden, omdat detailhandel op de verdieping op grond van de voorgaande bestemmingsplannen al niet was toegestaan.

De raad stelt zich ten aanzien van Via Vastgoed op het standpunt dat geen sprake is van een beperking van de bestaande gebruiksmogelijkheden, omdat in de huidige situatie geen sprake is van detailhandel op de verdieping van Via Vastgoed. Daarnaast brengt de bestemming "Centrum" juist een uitbreiding van functies met zich, aldus de raad.

15.2. In het plan is aan de percelen van C&A en anderen en Via Vastgoed de bestemming "Centrum" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b en g, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, uitsluitend op de begane grond, en kantoor, uitsluitend op de begane grond.

15.3. Voor de percelen van C&A en anderen gold voor de inwerkingtreding van het voorliggende plan het bestemmingsplan "Herziening Echt Centrum". In dit plan was aan deze percelen de bestemming "Centrumdoeleinden 1" onderscheidenlijk de bestemming "Centrumdoeleinden 2" toegekend. Voorts waren enkele percelen met de bestemming "Centrumdoeleinden 1" voorzien van de aanduiding "horeca café" dan wel "horeca discotheek/dancing".

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften bij dat plan waren de op de plankaart A als "Centrumdoeleinden 1" aangewezen gronden bestemd voor detailhandelsdoeleinden, met uitzondering van de gronden op de plankaart A begrensd met de lijn --- en aangegeven met het cijfer 1 waar geen detailhandel is toegestaan, kantoordoeleinden en/of praktijkruimten […];

met daaraan ondergeschikt doeleinden van openbaar nut, en tevens voor zover op de plankaart A aangegeven met […] de letter B voor bedrijfsdoeleinden.

Ingevolge het tweede lid werden de in het eerste lid omschreven doeleinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd:

a. situering van functies: de toegestane functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan met uitzondering van de woonfunctie die ook op de verdiepingen is toegestaan en met dien verstande dat de bestaande woonfunctie mag worden gehandhaafd maar het aantal woningen niet in aantal mag uitbreiden.

[…]

Ingevolge artikel 7, eerste lid, waren de waren de op de plankaart A als "Centrumdoeleinden 2" aangewezen gronden bestemd voor detailhandelsdoeleinden […].

Ingevolge het tweede lid, onder 2, werden de in het eerste lid omschreven doeleinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd:

a. situering van functies: de toegestane functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan met uitzondering van de woonfunctie die uitsluitend op de verdiepingen is toegestaan, behoudens waar in deze beschrijving in hoofdlijnen of elders in de voorschriften een afzonderlijke regeling is opgenomen.

[…]

15.4. Voor het perceel van Via Vastgoed aan de Zuiderpoort 31 gold voor de inwerkingtreding van het voorliggende plan het bestemmingsplan "Echt-Zuid Kerkveld", vastgesteld door de raad op 29 september 2011. Aan dit perceel was de bestemming "Detailhandel" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, waren de voor detailhandel aangewezen gronden bestemd voor detailhandel.

In de planvoorschriften waren geen beperkingen opgenomen ten aanzien van detailhandel op de verdieping.

15.5. In de Structuurvisie staat dat de voorkeur uitgaat naar de vestiging van een detailhandelsbedrijf in het kernwinkelgebied. Als dat aantoonbaar niet lukt, heeft de randzone de voorkeur. Pas in de laatste plaats is vestiging in de aan de randzone grenzende pdv-/gdv-locatie aan de orde.

Het zal bij vestiging op de pdv-/gdv-locatie met name gaan om bedrijven met behoeften waaraan in kernwinkelgebied of randzone niet tegemoet kan worden gekomen, zoals én een bvo groter dan 1.000 m² én expliciete laad- en losbehoeften én een duidelijk aantoonbare behoefte aan eigen parkeerterrein. Uitgesloten zijn winkels in de modische sector. Ook uitgesloten zijn winkels in de food-sector, behoudens verplaatsers uit het huidige kernwinkelgebied. Reden voor het uitsluiten van deze winkels is dat dergelijke winkels juist geclusterd moeten worden in het kernwinkelgebied en de randzone en vooral ook dat moet worden voorkomen dat het kernwinkelgebied en de randzone ontwricht worden door nieuwvestiging dan wel verplaatsing van dergelijke winkels op dan wel naar de pdv-/gdv-locatie.

Ten aanzien van supermarkten geldt dat voor meer supermarkten dan het huidige aantal momenteel geen marktruimte aanwezig is. Omdat supermarkten bij uitstek kunnen leiden tot combinatiebezoek is ligging in het kernwinkelgebied of de randzone gewenst. Bij vestiging op de pdv-/gdv-locatie dient aangetoond te worden dat de vestiging in het kernwinkelgebied of de randzone onmogelijk is. Daarbij dient gekeken te worden naar de situatie op dat moment, maar dient ook vooruitgekeken te worden en op ‘onorthodoxe' wijze gedacht te worden over verplaatsing van winkels, samenvoeging van panden of het aanleggen van nieuwe ontsluitingen, aldus de Structuurvisie.

15.6. In hetgeen C&A en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om op de gronden met de bestemming "Centrum" geen detailhandel op de verdieping toe te staan. De Afdeling acht hiervoor het volgende van belang.

Uit de Structuurvisie volgt, anders dan C&A en anderen betogen, niet dat het plan in mogelijkheden moet voorzien om grootschalige detailhandel in het centrum mogelijk te maken. De Structuurvisie gaat ervan uit dat bedrijven die behoefte hebben aan een relatief groot oppervlak, aan voldoende laad- en losmogelijkheden en aan voldoende parkeergelegenheid, zich op de pdv-/gdv-locatie vestigen, omdat die voorzieningen in het centrum ontbreken. In zoverre is artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels niet in strijd met de Structuurvisie. Verder overweegt de Afdeling dat detailhandel op de verdieping onder het voorgaande plan voor C&A en anderen, anders dan zij veronderstellen, ook niet mogelijk was. De gebruiksmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Centrum" zijn ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan juist verruimd, zodat geen grond bestaat voor de conclusie dat zij als gevolg van het plan in zoverre in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Over de door C&A en anderen gemaakte vergelijking met de pdv-/gdv-locatie waar wel detailhandel op de verdieping wordt toegestaan, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het een bewuste keuze is om grootschalige detailhandel in het bijzonder op de pdv-/gdv-locatie mogelijk te maken en niet in het kernwinkelgebied. In hetgeen C&A en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door C&A en anderen genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

15.7. Wat het perceel van Via Vastgoed betreft overweegt de Afdeling over het betoog dat recent nog een bestemmingsplan is vastgesteld voor het perceel Zuiderpoort 31, dat die omstandigheid niet maakt dat thans geen nieuw plan voor die gronden mag worden vastgesteld.

Ter zitting is gebleken dat op de verdieping van het perceel van Via Vastgoed een kantoor is gevestigd en daarnaast een kantine voor het personeel. Niet in geschil is dat beide functies ten dienste staan van de detailhandel op de begane grond. De Afdeling stelt vast dat dit gebruik gelet op artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels niet als zodanig is bestemd, omdat de planregels enkel detailhandel op de begane grond toestaan. De raad heeft dit gebruik derhalve onder het overgangsrecht van het voorliggende plan gebracht, maar dit is slechts toegestaan indien aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd. Niet in geschil is dat Via Vastgoed niet beoogt het gebruik binnen de planperiode te beëindigen. Gelet hierop is de bestemming "Centrum", wat betreft het perceel Zuiderpoort 31, in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.

Nu het betoog slaagt, behoeft het betoog van Via Vastgoed over het gemeentelijk beleid en het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van haar perceel geen bespreking meer.

16. C&A en anderen voeren aan dat verdere ontwikkeling van het centrumgebied in het plan ten onrechte wordt beperkt, nu binnen de bestemming "Centrum" andere functies dan winkelfuncties worden toegestaan. Zij zijn van mening dat op gronden met die bestemming bedrijven onderscheidenlijk kantoren op de begane grond afbreuk doen aan de kwaliteiten van het gebied. Daarnaast is het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk dat op alle gronden met de bestemming "Centrum" wonen op de begane grond wordt toegestaan. Voorts wordt de ontwikkeling van het centrumgebied beperkt door aan potentiële structuurversterkende ontwikkelingslocaties de bestemming "Maatschappelijk" toe te kennen, aldus C&A en anderen. Zij stellen dat niet duidelijk is waarom aan die gronden niet de bestemming "Centrum" is toegekend, nu maatschappelijk gebruik van de gronden ook binnen die bestemming mogelijk is.

16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij de functies binnen de bestemmingsomschrijving voor de bestemming "Centrum" passend acht. Voorts is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend aan de percelen waar op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Herziening Echt Centrum" deze bestemming ook gold, aldus de raad.

16.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, c en g, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor wonen, bedrijven, voor zover genoemd in de milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, uitsluitend op de begane grond, en voor kantoor, uitsluitend op de begane grond.

16.3. In het plan is aan gronden die verspreid in het centrum gelegen zijn de bestemming "Maatschappelijk" toegekend, waarbij één perceel is voorzien van de aanduiding "begraafplaats".

Ingevolge artikel 7, lid 7.1 van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor

a. educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, onderwijs-, religieuze voorzieningen, algemene nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening met daaraan ondergeschikt ten dienste van voornoemde voorzieningen detailhandel en horeca;

b. uitsluitend een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats";

[…]

d. bescherming van de monumentale waarden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - monument";

[…]

16.4. In het voorgaande bestemmingsplan "Herziening Echt Centrum" waren aan de gronden waar in het voorliggende plan de bestemming "Maatschappelijk" geldt, de bestemmingen "Bijzondere doeleinden" en "Begraafplaats" toegekend.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de plankaart A als bijzondere doeleinden aangegeven gronden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 voor zover het tevens betreft beschermingszone bestemd voor:

- bijzondere doeleinden;

- woondoeleinden in de ten tijde van de tervisielegging van dit plan bestaande dienstwoningen;

- grondvoorzieningen;

- parkeervoorzieningen,

met daaraan ondergeschikt doeleinden van openbaar nut.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, waren de op de plankaart A als begraafplaats aangegeven gronden bestemd voor:

- begraafruimte voor overledenen en gedenkplaats, zonder crematorium;

- parkeervoorzieningen;

- groenvoorzieningen.

Ingevolge artikel 1, lid 22, werd onder bijzondere doeleinden verstaan doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religie of levensbeschouwelijke aard, medische-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies.

16.5. In hetgeen C&A en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de functies wonen, bedrijven en kantoren niet passend zouden zijn in het centrum. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het niet ongebruikelijk is in een centrumgebied deze functies toe te staan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de functies wonen, bedrijven en horeca in de bestemmingsomschrijving voor de bestemming "Centrum" heeft kunnen opnemen. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Herziening Echt Centrum" deze functies ingevolge artikel 6, eerste lid en artikel 7, eerste lid, van de voorschriften bij dat plan reeds waren toegestaan.

Wat de bestemming "Maatschappelijk" betreft overweegt de Afdeling dat de functies die ingevolge deze bestemming zijn toegestaan, ook in het voorgaande bestemmingsplan ter plaatse mogelijk waren. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ontwikkelingen in het centrumgebied daardoor in haar ontwikkeling beperkt worden, nu de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de oppervlakte aan gronden waaraan de maatschappelijke bestemming is toegekend relatief klein is, zodat nog voldoende ruimte bestaat om detailhandel in het centrum te ontwikkelen. Het betoog faalt.

17. C&A en anderen voeren verder aan dat het bebouwingspercentage van 50 dat aan een aantal percelen is toegekend onevenredig beperkend is. Hierdoor kunnen in het centrum bestaande bedrijven niet uitbreiden en kan tevens geen grootschalige detailhandel worden gevestigd, aldus C&A en anderen.

17.1. In het plan is aan de percelen van C&A en anderen de bestemming "Centrum" toegekend, waarbij een aantal percelen is voorzien van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage 50".

Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder b, van de planregels mag het bouwvlak maximaal tot het ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" vermelde bebouwingspercentage bebouwd worden.

17.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het bebouwingspercentage van 50 voor de percelen overeenkomt met de feitelijke situatie. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij in het voorliggende plan de bestaande situatie wil vastleggen en verdere uitbreiding wil beperken.

De Afdeling acht dat standpunt niet onredelijk, nu de raad te kennen heeft gegeven dat er anders belemmeringen van milieu-hygiënische aard optreden, hetgeen C&A en anderen niet hebben bestreden. Voorts is ook niet gebleken van enige concrete bouwvoornemens aan de zijde van C&A en anderen op grond waarvan de raad aanleiding had kunnen zien in het plan een hoger bebouwingspercentage aan de percelen toe te kennen. Het betoog faalt.

18. C&A en anderen voeren aan dat in de planregels ten onrechte een uitsterfregeling is opgenomen voor de [appellant sub 2 D] aan de Jodenstraat 2. Op aangrenzende gronden met de bestemming "Centrum" zijn bedrijven in milieucategorieën 1 en 2, waartoe de bakkerij ook kan worden gerekend, zonder uitsterfregeling toegestaan, aldus C&A en anderen.

18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wat de uitsterfregeling voor de [appellant sub 2 D] betreft, is aangesloten bij het voorgaande bestemmingsplan.

18.2. Aan het perceel Jodenstraat 2 is de bestemming "Centrum" toegekend, voorzien van de aanduiding "bedrijf".

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder k, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor een bestaand bedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf". Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van drie jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer toegestaan.

18.3. In het voorgaande bestemmingsplan "Herziening Echt Centrum" was aan het perceel Jodenstraat 2 de bestemming "Centrumdoeleinden 1" toegekend en voorzien van de aanduiding "bedrijfsdoeleinden".

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften bij dat plan waren de op de plankaart A als "Centrumdoeleinden 1" aangewezen gronden bestemd voor consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten en tevens voor zover op de plankaart A aangegeven met de letter B voor bedrijfsdoeleinden.

Ingevolge het tweede lid werden de in het eerste lid omschreven doeleinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd:

[…]

e. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 125 m² per vestiging. Bedrijfsdoeleinden op de plankaart A aangegeven met de letter B mogen worden gehandhaafd, maar mogen in bedrijfsoppervlak niet uitbreiden. Elders in deze bestemming zijn bedrijfsdoeleinden niet toegelaten. Indien de bedrijfsdoeleinden, nader op plankaart A aangegeven met de letter B, worden vervangen door een binnen de bestemming "Centrumdoeleinden 1" toegestane functie, geen bedrijfsdoeleinden zijnde, en gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren als zodanig is gebruikt, zijn de bedrijfsdoeleinden ter plaatse niet meer toegestaan.

[…]

18.4. In hetgeen C&A en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de planregeling in artikel 4, lid 4.1, onder k, een uitsterfregeling voor de [appellant sub 2 D] is opgenomen. De enkele motivering van de raad dat in het voorgaande bestemmingsplan ook een uitsterfregeling voor de bakkerij gold, is onvoldoende. Het betoog slaagt.

19. Voor zover C&A en anderen aanvoeren dat het plan te weinig parkeerplaatsen mogelijk maakt in het kernwinkelgebied, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat in de bestaande situatie een tekort aan parkeergelegenheid bestaat. Bovendien is het plan voor het kernwinkelgebied conserverend van aard en voorziet het niet in ontwikkelingen als gevolg waarvan extra parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Het betoog faalt.

Overig

20. C&A en anderen betogen dat als gevolg van de ligging van de Molenbeek geen wisselwerking zal plaatsvinden tussen de pdv-/gdv-locatie, de randzone en het kernwinkelgebied, waardoor het functioneren van het kernwinkelgebied wordt ondermijnd. C&A en anderen wijzen er in dat verband op dat uit het plan niet volgt dat een herinrichting van het gebied rond de Molenbeek zal plaatsvinden.

20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan de mogelijkheid biedt om verkeersverbindingen te creëren tussen het kernwinkelgebied en de pdv-/gdv-locatie. Dat deze verbindingen worden gerealiseerd volgt ook uit de gemeentelijke visie, aldus de raad.

20.2. Aan het deel van de Molenbeek waar de beek de Zuiderpoort kruist, is de bestemming "Verkeer" toegekend. Deze bestemming geldt tevens voor de Zuiderpoort en de Palmbrugweg. Voorts is aan de Molenbeek de bestemming "Waterstaat - Waterlopen" toegekend.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeers- en verblijfsfunctie.

Ingevolge artikel 16, lid 16.1, zijn de voor "Waterstaat - Waterlopen" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. boven- en/of ondergrondse waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

b. water;

met de daarbij behorende:

c. paden;

d. groenvoorzieningen;

e. bijbehorende voorzieningen.

20.3. In de visie "Zuiderpoort-Palmbrugweg" van 23 augustus 2012 is uiteengezet op welke wijze het gebied rond de Molenbeek zal worden heringericht. Aan de Zuiderpoort en de Palmbrugweg, die de pdv-/gdv-locatie ontsluiten, en aan het deel van de Molenbeek dat de Zuiderpoort kruist, is een verkeersbestemming toegekend. Gelet hierop is niet aannemelijk dat als gevolg van de ligging van de Molenbeek geen wisselwerking kan plaatsvinden tussen de pdv-/gdv-locatie, de randzone en het kernwinkelgebied. Het betoog faalt.

Conclusie ten aanzien van C&A en anderen en Via Vastgoed

21. In hetgeen C&A en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft artikel 4, lid 4.1, onder k, planregels, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

In hetgeen Via Vastgoed heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, voor zover het betreft de zinsnede ‘(en daarmee vergelijkbare bedrijven)’, en c, en lid 3.6.1 en 3.8.1 van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Dit geldt tevens voor zover het besluit ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming “Centrum” wat betreft het perceel Zuiderpoort 31. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Verwerken op www.ruimtelijkeplannen.nl

22. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskostenveroordeling

23. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], C&A en anderen en Via Vastgoed op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de commanditaire vennootschap C&A Nederland C.V. en anderen, wat betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf - Perifere detailhandel", niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], C&A Nederland C.V. en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Via Vastgoed B.V. gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Echt-Susteren van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Echt Centrum" is vastgesteld, voor zover het ziet op:

a. het plandeel met de bestemming "Centrum", voorzien van het bebouwingspercentage 50, gelegen ten westen van de percelen [locatie 1] en [locatie 2];

b. artikel 4, lid 4.1, onder k, van de planregels;

c. artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, voor zover het betreft de zinsnede ‘(en daarmee vergelijkbare bedrijven)’, en c, en lid 3.6.1 en 3.8.1 van de planregels;

d. het plandeel met de bestemming "Centrum", wat betreft het perceel Zuiderpoort 31;

IV. draagt de raad van de gemeente Echt-Susteren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III. a, b, c en d worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Echt-Susteren tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- [appellant sub 1] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- de commanditaire vennootschap C&A Nederland C.V. en anderen tot een bedrag van €974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Via Vastgoed B.V. tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Echt-Susteren aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];

- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de commanditaire vennootschap C&A Nederland C.V. en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Via Vastgoed B.V.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. van Gisbergen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van Gisbergen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014

668.