Uitspraak 201306189/1/A4


Volledige tekst

201306189/1/A4.
Datum uitspraak: 7 mei 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 5 februari 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door hem in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een bedrag van € 119,00 voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.

2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 5 februari 2013 is aangetroffen op de [locatie] ter hoogte van nummer […] te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij, nu niet is gebleken dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.

3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij stelt dat hij van 5 januari 2013 tot en met 19 februari 2013 bij zijn zoon in het ziekenhuis verbleef en de huisvuilzak daarom niet ter inzameling kan hebben aangeboden.

[appellant] voert verder aan dat de omstandigheid dat slechts één poststuk met daarop zijn naam- en adresgegevens is aangetroffen onvoldoende aanleiding is om hem als overtreder aan te merken. [appellant] wijst erop dat de aan het besluit ten grondslag gelegde rapportage van het college geen informatie bevat over de verdere inhoud van de huisvuilzak, hetgeen maakt dat het voor hem onmogelijk is om aan te tonen dat de huisvuilzak niet van hem is. Het aangetroffen poststuk kan, naar hij stelt, op een ander adres zijn bezorgd en de huisvuilzak kan derhalve door een ander verkeerd ter inzameling zijn aangeboden. Hij stelt dat in een wijk met appartementen poststukken vaak verkeerd bezorgd worden. [appellant] wijst erop dat in een bepaalde woning aan de [locatie] destijds werkzaamheden plaatsvonden en dat de bewoners van deze woning wellicht de huisvuilzak ter inzameling hebben aangeboden en niet op de hoogte waren van de juiste inzameldag en -tijden.

3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

3.2. Vaststaat dat de op dinsdag 5 februari 2013 om 14.25 uur aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden, aangezien woensdag de vastgestelde inzameldag is. In de huisvuilzak is een poststuk aangetroffen, waarop de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn vermeld. De huisvuilzak kan derhalve tot hem worden herleid. De omstandigheid dat niet meer dan één poststuk ten grondslag is gelegd aan het besluit, maakt dat niet anders. Overigens heeft het college ter zitting gesteld dat de huisvuilzak volledig is doorzocht en dat geen andere poststukken zijn aangetroffen.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet hij, maar een ander de huisvuilzak onjuist ter inzameling heeft aangeboden. De stelling dat poststukken regelmatig verkeerd worden bezorgd en dat het gaat om een wijk met appartementen, wat daar overigens ook van zij, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Wat betreft het gestelde ziekenhuisverblijf wordt overwogen dat [appellant] ter zitting heeft bevestigd dat hij in de periode dat zijn zoon in het ziekenhuis lag, zijn woning heeft bezocht. Het gestelde ziekenhuisverblijf leidt dan ook niet tot het oordeel dat [appellant] niet in de gelegenheid was de huisvuilzak ter inzameling aan te bieden.

Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.

Het betoog faalt.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014

163-811.