Uitspraak 201400299/2/R2


Volledige tekst

201400299/2/R2.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Soest,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Soest,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Soest,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013, kenmerk Ruimte/1102733, heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker sub 2] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 april 2014, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. E. Pasman, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.C.P. Haagen en G. Huttinga, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in de actualisering van diverse bestaande bestemmingsplannen voor het gehele buitengebied van de gemeente Soest.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

3. Het verzoek van [verzoeker sub 1] is er allereerst op gericht dat in het plan voor zijn perceel [locatie 1] te Soest een paardenhouderij wordt toegestaan. Een voorlopige voorziening die ter plaatse in een paardenhouderij zou voorzien, moet echter te verstrekkend worden geacht, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor een treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.

4. [verzoeker sub 1] heeft voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de planregeling voor het naastgelegen perceel [locatie 2]. Op dit perceel is volgens hem illegaal een bedrijf gevestigd.

4.1. Aan het perceel [locatie 2] is in de verbeelding de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 34, lid 34.1, aanhef en onder a en b, van de planregels, zijn de desbetreffende gronden bestemd voor wonen, al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis.

4.2. De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de beperkte gebruiksmogelijkheden voor een beroep of bedrijf aan huis op het perceel [locatie 2], geen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te verwachten zijn. Voor zover [verzoeker sub 1] vreest voor bedrijvigheid die in strijd met de thans gegeven bestemming moet worden geacht, wordt overwogen dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. De raad heeft ter zitting overigens gesteld dat bij een controle op het perceel medio december 2013 geen bedrijf is geconstateerd.

Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

5. Het verzoek van [verzoeker sub 1] is voorts gericht tegen de vergroting van het bouwvlak ten behoeve van het agrarisch bedrijf van [partij] op het perceel [locatie 3]. De grens van het bouwvlak is hiermee op de grens met het eigen perceel [locatie 1] komen te liggen. Hij betoogt dat nabij de perceelsgrens op onrechtmatige wijze omvangrijke bebouwing is gerealiseerd. Zo wijst hij erop dat ter plaatse een recreatiewoning wordt mogelijk gemaakt. Niet alleen zal de door hem gewenste paardenhouderij hierdoor kunnen worden gehinderd, maar daarnaast zijn op zijn perceel door de illegale activiteiten bomen doodgegaan en is de grond vervuild geraakt, zo voert [verzoeker sub 1] aan.

5.1. De raad stelt dat in dit plan voor alle agrarische bedrijven in het buitengebied bouwvlakken tot 1 ha zijn toegestaan. In het vorige plan was volgens de raad reeds een zogeheten verbaal bouwvlak van 1 ha opgenomen voor het perceel. Het bouwvlak is ten opzichte van het verbale bouwvlak dichter bij het perceel van [verzoeker sub 1] komen te liggen, omdat het perceel vrij smal is en aan de achterzijde van het perceel de openheid van het agrarisch gebied niet teveel moet worden aangetast.

5.2. Aan het perceel [locatie 3] is in de verbeelding de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Aan het perceel is, aangrenzend aan de grens met het perceel [locatie 1], tevens de functieaanduiding "bouwvlak" toegekend. Ter plaatse van de voormalige schaapskooi op het perceel is in de verbeelding verder de functieaanduiding "recreatiewoning" opgenomen.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn deze gronden bestemd voor het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf, alsmede uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "recreatiewoning" voor een recreatiewoning.

5.3. De voorzitter overweegt dat op voorhand niet is uitgesloten dat inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot het moment dat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak zal hebben gedaan, voor [verzoeker sub 1] tot nadelige gevolgen kan leiden die bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Ter zitting is immers gebleken dat ten behoeve van de beoogde recreatiewoning een omgevingsvergunning is aangevraagd. [partij] heeft ter zitting aangegeven het niet bezwaarlijk te vinden dat nog wordt gewacht met het verlenen van een omgevingsvergunning voor de recreatiewoning. Voorts heeft [verzoeker sub 1] onweersproken gesteld dat vanwege illegale bouwwerken nabij de perceelsgrens overlast vanwege een afvalstort en de opslag van mest optreedt. Niet is uitgesloten dat voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en verleend. Niet is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van de raad, noch van [partij], die zich tegen schorsing van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van het perceel [locatie 3] verzetten. Nu met het treffen van een voorlopige voorziening een juridisch onomkeerbare situatie wordt voorkomen, en dit tot de uitspraak in de bodemprocedure geen verandering met zich zal brengen ten aanzien van de bestaande situatie van [partij], ziet de voorzitter aanleiding om het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van het perceel [locatie 3] te Soest, te schorsen.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

6. Het verzoek van [verzoeker sub 2] tot het treffen van een voorlopige voorziening richt zich tegen het als zodanig bestemmen van de woning van [persoon A] en [persoon B] op het perceel [locatie 4] te Soest. [verzoeker sub 2] vreest dat de woonbestemming een belemmering met zich zal brengen voor de bedrijfsvoering van het dierenpension dat zij exploiteert aan [locatie 5] te Soest. Een uitbreiding van het aantal dieren binnen haar bedrijf zal bovendien niet langer mogelijk zijn, zonder dat aanzienlijke investeringen voor geluidwerende voorzieningen worden gedaan. De woning is volgens [verzoeker sub 2] zonder vergunning opgericht, zodat er geen bestaande rechten zijn. Zij acht een woonbestemming op deze locatie voorts in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 en met gemeentelijk beleid. De ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van het als zodanig bestemmen van de woning is bovendien ondeugdelijk, aldus [verzoeker sub 2].

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende woning voor een woonbestemming in aanmerking komt omdat deze, hoewel zonder bouwvergunning opgericht, sinds lange tijd wordt bewoond. De raad stelt dat de woning nu, noch in de toekomst, belemmeringen met zich brengt voor het bedrijf van [verzoeker sub 2]. De raad heeft evenwel ter zitting gesteld dat een schorsing van de woonbestemming geen verandering met zich brengt in de bestaande woonsituatie van [persoon A] en [persoon B].

6.2. De woning op het perceel is, voor zover hier van belang, in de verbeelding bestemd voor "Wonen". De omliggende gronden zijn bestemd voor "Bos - Bostuin".

6.3. Niet is gebleken dat voor de legalisatie van de woning dan wel voor bijbehorende bouwwerken een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd. Evenwel is het mogelijk dat alsnog een dergelijke omgevingsvergunning wordt aangevraagd en verleend. Op voorhand is niet uitgesloten dat het verlenen van een vergunning voor tot nadelige gevolgen voor het bedrijf van [verzoeker sub 2] zal leiden. Nu met het treffen van een voorlopige voorziening een juridisch onomkeerbare situatie wordt voorkomen, en dit tot de uitspraak in de bodemprocedure geen verandering met zich zal brengen ten aanzien van de bestaande woonsituatie van [persoon A] en [persoon B], ziet de voorzitter aanleiding om het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" en de bestemming "Bos - Bostuin" ter plaatse van het perceel [locatie 4] te Soest, te schorsen.

Proceskosten

7. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker sub 2] te worden veroordeeld. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

Op het formulier Proceskosten is namens [verzoeker sub 2] te kennen gegeven dat zij kosten heeft gemaakt in verband met het meebrengen van een deskundige naar de zitting. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat van het meebrengen van de deskundige niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mededeling is gedaan. Voorts is verzocht om de raad te veroordelen in de kosten van door een deskundige aan haar uitgebrachte deskundigenrapporten, hetgeen is onderbouwd met een e-mail van de deskundige over het aantal van 58 bestede uren alsmede een vijftal facturen. De uren en facturen hebben deels betrekking op rapporten die niet in deze procedure zijn overgelegd. De kosten voor de uren ten behoeve van de overgelegde notitie "Dierenhotel Camping Kennels te Soest - maximaal toelaatbaar aantal honden" van Bureau Peutz van 25 januari 2013 en het rapport "Akoestisch onderzoek Dierenhotel Camping Kennels te Soest - uitbreiding naar maximaal 230 honden" van Bureau Peutz van 26 juli 2013 zijn niet gemaakt in verband met de behandeling van het voorliggende verzoek, maar in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Deze kosten komen daarom evenmin voor vergoeding in aanmerking. Ook is in het formulier Proceskosten verzocht om een reiskostenvergoeding, vanaf station Amsterdam CS, ten behoeve van de advocaat van [verzoeker sub 2]. Dit verzoek komt niet voor inwilliging in aanmerking, nu in het toegekende bedrag van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt immers zijn verdisconteerd.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Soest van 19 december 2013, kenmerk Ruimte/1102733, voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van het perceel [locatie 3] te Soest;

b. de plandelen met de bestemming "Wonen" en de bestemming "Bos - Bostuin" ter plaatse van het perceel [locatie 4] te Soest;

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] voor het overige af;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Soest tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Soest aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [verzoeker sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

612.