Uitspraak 201402119/2/A1


Volledige tekst

201402119/2/A1.
Datum uitspraak: 26 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Leiden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in zaak nr. 13/1597 in het geding tussen:

[verzoeker] en [wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2012 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van een door [verzoeker] en [wederpartij] verbeurde dwangsom ten bedrage van € 25.000,00.

Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het college het door [verzoeker] en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 maart 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 23 juli 2012 heeft het college [verzoeker] en [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom van € 25.000,00 ineens, gelast om een zonder omgevingsvergunning op de garage van het perceel [locatie] te Leiden gebouwde dakopbouw te verwijderen, alsmede het gebruik van de garage voor bewoning te beëindigen en beëindigd te houden. Niet in geschil is dat de begunstigingstermijn in dit besluit op 25 september 2012 afliep.

Blijkens de gedingstukken heeft het college op 4 oktober 2012 geconstateerd dat niet aan de last was voldaan, zodat het zich op het standpunt heeft gesteld dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd.

2. Op 24 september 2012 hebben [verzoeker] en [wederpartij] het college verzocht de begunstigingstermijn in het besluit van 23 juli 2012 op te schorten. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 14 januari 2013 afgewezen en het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 18 juni 2013 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 29 juli 2013, met zaak nrs. 13/5832 en 13/5829, heeft zij het daartegen door [verzoeker] en [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond verklaard. [verzoeker] en [wederpartij] hebben ook tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is bij de Afdeling bekend onder zaak nr. 201307991/1/A1.

3. Het verzoek strekt ertoe dat het invorderingsbesluit wordt geschorst totdat op het onderhavige hoger beroep zal zijn beslist. [verzoeker] heeft daartoe onder meer verwezen naar zijn nog lopende hoger beroepsprocedure met zaak nr. 201307991/1/A1.

4. Het hoger beroep met zaak nr. 201307991/1/A1 zal binnen afzienbare tijd door de Afdeling ter zitting worden behandeld. Nu de uitspraak in dat hoger beroep, dat over de lengte van de begunstigingstermijn gaat, van invloed kan zijn op de uitspraak in dit hoger beroep, waarin de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit centraal staat, kan een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel over de invordering nog niet worden gegeven.

Onder die omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat het belang van [verzoeker] bij het tijdelijk achterwege blijven van invorderingsmaatregelen, zwaarder weegt dan het belang van het college bij onmiddellijke effectuering van het invorderingsbesluit.

5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening, totdat op het hoger beroep zal zijn beslist, het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 12 februari 2013, kenmerk DIV-2013-1167 (H120178), en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 7 november 2012, kenmerk DIV-2012-15702 (H120178);

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014

641.