Uitspraak 201308056/1/V1


Volledige tekst

201308056/1/V1.
Datum uitspraak: 17 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 18 juli 2013 in zaak nr. 13/252 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2010 heeft de minister van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.

Bij besluit van 7 december 2012 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling verschoonbaar niet tijdig zijn bezwaarschrift heeft ingediend, nu hij redelijkerwijs niet eerder op de hoogte kon zijn van het besluit 16 juli 2010. De staatssecretaris voert aan dat de vreemdeling er door het niet opgeven van een nieuw adres rekening mee had moeten houden dat de staatssecretaris gebruik zou maken van het laatst bekende adres. Volgens de staatssecretaris doet de omstandigheid dat de vreemdeling alle post van officiële instanties, anders dan van de staatssecretaris, op een ander adres ontving niet af aan de op hem ingevolge artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) rustende verplichting om de staatssecretaris van een adreswijziging binnen vijf dagen kennis te geven.

2.1. Ingevolge artikel 4.37 van het Vb 2000, voor zover thans van belang, is een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats hiervan de staatssecretaris in kennis te stellen, onder opgave van het nieuwe adres.

Ingevolge artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 maakt de staatssecretaris de beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Vw 2000, bekend door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

2.2. De staatssecretaris heeft het besluit van 16 juli 2010 overeenkomstig artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 bekendgemaakt door het naar het laatst bekende adres van de vreemdeling in de basisadministratie van de gemeente Rotterdam (hierna: de GBA; thans: de Basisregistratie Personen) te verzenden, nadat de staatssecretaris had vastgesteld dat de vreemdeling volgens de GBA met onbekende bestemming was vertrokken zonder een ander adres door te geven.

Voorts staat vast dat de termijn voor het maken van bezwaar op 13 augustus 2010 is geëindigd, dat de vreemdeling zijn bezwaarschrift van 18 september 2012 derhalve na afloop van die termijn heeft ingediend, dat de vreemdeling eerst op 21 augustus 2012 kennis heeft gekregen van voormeld besluit, dat hij niet meer woonde op het voor de verzending gebruikte adres en het besluit niet heeft ontvangen op een ander adres.

2.3. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling had moeten begrijpen dat de staatssecretaris door het niet opgeven van een nieuw adres van het laatst bekende adres gebruik zou maken. Dat de vreemdeling tegen het besluit van 16 juli 2010 niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij niet meer woonde op het door hem opgegeven adres, moet voor zijn risico komen. Dat hij alle post van officiële instanties, anders dan van de staatssecretaris, op zijn nieuwe adres ontving, doet niet af aan zijn verplichting ingevolge artikel 4.37 van het Vb 2000.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank reeds daarom niet onderkend dat de vreemdeling niet verschoonbaar de bezwaartermijn heeft overschreden.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige aanvoert behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 18 juli 2013 in zaak nr. 13/252;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2014

32-790.