Uitspraak 201308019/1/A4


Volledige tekst

201308019/1/A4.
Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem, en anderen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2013 in zaken nrs. 12/11391 en 12/11462 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2012 heeft de verenigde vergadering het peilbesluit "Wassenaarschepolder" vastgesteld.

Bij besluit van gelijke datum heeft de verenigde vergadering het projectplan "Wassenaarschepolder West" vastgesteld.

Bij uitspraak van 17 juli 2013 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

De verenigde vergadering heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2014, waar [appellant], [belanghebbenden] en de verenigde vergadering, vertegenwoordigd door J.J.C. Hopman en M.P. van Keulen, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij het peilbesluit heeft de verenigde vergadering waterpeilen in de Wassenaarschepolder vastgesteld. Daartoe is de polder verdeeld in diverse peilvakken. [appellant] en anderen zijn eigenaren van in de polder gelegen percelen, waar onderbemaling plaatsvindt. Deze liggen in peilvak OR-4.04.2.2.

Het projectplan voorziet onder meer in een verbreding van in de Wassenaarschepolder gelegen watergangen om wateroverlast bij regenval tegen te gaan.

2. [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aan de orde is of zij hun bestaande onderbemalingen mogen handhaven. Gelet op de besluiten van 26 september 2012 liggen in dit geding uitsluitend het peilbesluit en het projectplan ter beoordeling voor.

Peilbesluit

3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de aan het peilbesluit ten grondslag liggende belangenafweging onzorgvuldig is. Daartoe voeren zij aan dat het waterpeil uitsluitend aan de hand van uitgangspunten en richtwaarden is vastgesteld zonder rekening te houden met de situatie ter plaatse. [appellant] en anderen wijzen erop dat het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil hoger is dan het feitelijke waterpeil ter plaatse van hun percelen. De verenigde vergadering heeft volgens hen niet aangetoond dat deze verhoging van het waterpeil noodzakelijk is. Door de verhoging komen hun drainages onder water te staan en worden daardoor de gebruiksmogelijkheden van hun percelen beperkt. Om dit te voorkomen zullen de drainages hoger moeten worden gelegd en moeten worden vervangen. Daarmee zijn volgens [appellant] en anderen echter hoge kosten gemoeid. Hier komt bij dat de vervangende drainages niet direct de beoogde werking zullen hebben. [appellant] en anderen stellen dat zij door het peilbesluit dan ook onevenredig zwaar in hun belangen worden getroffen.

3.1. Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet is een beheerder verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201107909/1/A4), verschaft deze bepaling het bevoegd gezag beoordelingsvrijheid. De verenigde vergadering hanteert ter invulling van die vrijheid diverse uitgangspunten, die zijn neergelegd in de Nota peilbeheer van het hoogheemraadschap.

Volgens uitgangspunt 2 is bij de keuze van het peil de drooglegging - het verschil tussen het maaiveld en het waterpeil - een bepalende factor. Hierbij wordt gebruik gemaakt van richtwaarden. De uiteindelijke keuze van de drooglegging en het peil in een peilbesluit is maatwerk. Volgens uitgangspunt 3 is het peilregime voor een peilvak maatwerk, vanuit de specifieke situatie en gestelde doelen aan het watersysteem. Uitgangspunt 5 houdt in dat in het peilbeheer robuuste watersystemen ofwel zo groot mogelijke beheereenheden worden nagestreefd. In het peilbesluit dient de afweging robuust watersysteem versus peildifferentiatie gemaakt te worden op basis van de te bereiken doelstellingen. Deze zijn faciliteren van de functie, verminderen van risico van falen van het peilbeheer, beperken van de beheerkosten, verbeteren van de waterkwaliteit en ecologie, en, indien van toepassing, vertragen van de maaivelddaling en vergroten van recreatiemogelijkheden.

3.2. In de bij het peilbesluit behorende toelichting is beschreven dat peilvak OR-4.04.2.2, waarin de percelen van [appellant] en anderen zijn gelegen, bestaat uit zeven samengevoegde onderbemalingen. Door samenvoeging van deze onderbemalingen wordt het watersysteem robuuster. Het voor dit peilvak aan de hand van voormelde uitgangspunten vastgestelde vaste waterpeil van NAP -6,00 m is ongeveer het gemiddelde van de praktijkpeilen in de onderbemalingen. De drooglegging is gemiddeld 1,37 m. Dit is meer dan de blijkens de toelichting gehanteerde richtwaarde van 0,90 m tot 1,25 m.

Uit de toelichting blijkt verder dat met het peilbesluit wordt beoogd de in de Wassenaarschepolder geldende waterpeilen te actualiseren. Dit is noodzakelijk omdat de looptijd van het laatstelijk vastgestelde peilbesluit al lang verstreken is. De belangrijkste reden dat in het peilbesluit vaste waterpeilen zijn vastgesteld in plaats van flexibele waterpeilen, is dat de agrarische functies schade zouden lijden bij een natuurlijk flexibel peilbeheer. Als het waterpeil voor het peilvak waarin de percelen van [appellant] en anderen zijn gelegen zou worden vastgesteld op het huidige feitelijke peil van de laagst gelegen onderbemalen percelen, zou de gemiddelde drooglegging op 1,49 m uitkomen. Daarmee zou nog verder van de richtwaarde worden afgeweken. Bovendien ligt 90 tot 95 procent van de percelen in het peilvak volgens de verenigde vergadering hoger dan de percelen van [appellant] en anderen. Een verlaging van het waterpeil zou met zich brengen dat deze andere percelen tijdens de zomerperiode droog komen te liggen. Tot slot heeft de verenigde vergadering erop gewezen dat de afvoer binnen de Wassenaarschepolder naar het poldergemaal, mede als gevolg van de onderbemalingen, problemen ondervindt.

3.3. Hieruit blijkt dat de verenigde vergadering bij het vaststellen van het waterpeil, anders dan [appellant] en anderen hebben gesteld, met de feitelijke situatie ter plaatse rekening heeft gehouden. Daarbij is die situatie reden geweest om ten voordele van [appellant] en anderen van de door de verenigde vergadering gehanteerde richtwaarde van 0,90 m tot 1,25 m af te wijken. De rechtbank heeft in het betoog van [appellant] en anderen in zoverre terecht geen aanleiding gezien om de aan het peilbesluit ten grondslag liggende belangenafweging onzorgvuldig te achten.

De rechtbank heeft verder, gelet op de gegeven motivering, terecht geconcludeerd dat de verenigde vergadering het waterpeil voor het peilvak waarin de percelen van [appellant] en anderen zijn gelegen in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op NAP -6,00 m. Daar komt bij dat het hoogheemraadschap zich bereid heeft verklaard om eigenaren van in de polder gelegen percelen te compenseren, in die zin dat de kosten van vervanging van drainages jonger dan vijf jaar volledig worden vergoed en dat bij drainages tussen de vijf en dertig jaar oud de vergoeding van vervangingskosten stapsgewijs afloopt naar nihil. Deze termijn van dertig jaar is afgestemd op de verplichting om periodiek het waterpeil opnieuw vast te stellen, waardoor het volgens de verenigde vergadering voor gebruikers van percelen voorzienbaar is dat een peil periodiek wordt gewijzigd.

Het betoog faalt.

Projectplan

4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank bij haar beoordeling van het projectplan heeft miskend dat de verbreding van de watergangen niet noodzakelijk is voor het stimuleren van de waterafvoer in de Wassenaarschepolder, maar vooral verband houdt met de door de provincie voorgenomen verbreding van de provinciale weg N207. De verbreding van de watergangen leidt volgens [appellant] en anderen tot een toename van het open water. Daardoor zal het aantal ganzen toenemen. [appellant] en anderen stellen dat zij daarvan schade zullen ondervinden, omdat hun gewassen zullen worden aangetast.

4.1. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 september 2013 in zaak nr. 201303838/1/A4), is het aan het bevoegd gezag om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de toetsing van dat plan te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid tot de vaststelling van het projectplan heeft kunnen komen.

4.2. In de bij het projectplan behorende toelichting staat dat in de Wassenaarschepolder bij regenval wateroverlast kan optreden. [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden, noch dat een verbetering van de waterafvoer op zichzelf noodzakelijk is om die overlast tegen te gaan. Met de in het projectplan voorziene verbreding van de watergangen kan een verbetering van de waterafvoer worden gerealiseerd. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de verenigde vergadering aan dit belang meer gewicht heeft mogen toekennen dan aan de door [appellant] en anderen gestelde belangen en gelet hierop in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen. Het betoog van [appellant] en anderen dat zij schade zullen ondervinden van een toename van het aantal ganzen maakt dit niet anders, reeds omdat zij die schade niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk hebben gemaakt. Dat de verbreding van de watergangen voor een deel tevens verband houdt met de verbreding van de provinciale weg N207, biedt, wat daarvan verder ook zij, evenmin grond voor het oordeel dat de verenigde vergadering het projectplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen, nu de verbreding van de watergangen leidt tot een procentueel zeer geringe toename van het open water in de polder en in het peilvak waarin de percelen van [appellant] en anderen zijn gelegen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

457-732.