Uitspraak 201311211/2/R3


Volledige tekst

201311211/2/R3.
Datum uitspraak: 11 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster A], gevestigd te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

en

de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Meije 35-37" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. drs. M.M.H Schulte, advocaat te Zoetermeer, en mr. ing. M.G. Rosenbrand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Th.L. van Deursen, ing. M. Groen en J.F. Rings, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. [verzoeker] richt zich tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Bedrijf" en "Tuin" aan de [locatie], ter plaatse van zijn loonspuitbedrijf en bijbehorende uitrit. Hij voert aan dat hij met het plan onevenredig in zijn bedrijfsmogelijkheden wordt beperkt, doordat slechts bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 zijn toegestaan en doordat de uitrit slechts voor twee transportbewegingen per dag mag worden gebruikt. Ook voert hij aan dat de raad ten onrechte, anders dan hij eerder van plan was, de serre bij zijn bedrijfswoning niet heeft gelegaliseerd. Tegen de serre loopt een handhavingsprocedure.

3. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn toegestaan. Naar aanleiding van nader akoestisch onderzoek heeft de uitrit bij de vaststelling van het plan de bestemming "Tuin" gekregen, waardoor bedrijfsmatig gebruik niet is toegestaan. Met het oog op de vergunde situatie is een uitzondering gemaakt voor twee transportbewegingen per etmaal. Gelet daarop en nu het perceel nog een andere uitrit heeft, levert dit volgens de raad geen onevenredige beperking op. De illegale serre is niet als zodanig mogelijk gemaakt, omdat daarmee in strijd met het gemeentelijk beleid een grotere bedrijfswoning mogelijk zou zijn.

4. Het bedrijfsperceel van [verzoeker] aan de [locatie] heeft de bestemming "Bedrijf" met een bouwvlak. Ter plaatse van de woning met de serre ligt de aanduiding "bedrijfswoning". De noordelijke uitrit heeft de bestemming "Tuin" met de aanduiding "transportbewegingen toegestaan".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.2, onder a, van de planregels zijn op gronden met de bestemming "Bedrijf" uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan:

1. één loonspuitbedrijf tegen ongedierte met een maximale oppervlakte van 510 m²;

2. één vervaardiger van dierensnacks met een omvang van 570 m², waarvan onderdeel mag uitmaken een vetsmelterij ten behoeve van de vervaardiging van dierensnacks met een maximale oppervlakte van 130 m2, waar bij de smeltactiviteiten geen hogere werktemperatuur mag worden toegepast dan 90 graden Celsius. De overige bedrijfsvloeroppervlakte mag gebruikt worden ten behoeve van groothandelsactiviteiten van de vervaardiger van dierensnacks, waaronder opslag-, verpakkings- en administratieve activiteiten;

3. één verhuurbedrijf van units in bedrijfsverzamelgebouwen waarin hobbymatige- en/of bedrijfsmatige activiteiten mogen plaatsvinden voor zover de bedrijfsmatige activiteiten behoren tot de categorieën 1 en 2 als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten.

Ingevolge het bepaalde onder 3.2.3 gelden voor een bedrijfswoning de volgende specifieke bepalingen:

a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";

b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1480 m³;

(…)

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede ter plaatse van de aanduiding "transportbewegingen toegestaan" voor maximaal twee bedrijfsmatige transportbewegingen per etmaal met uitsluitend lichte voertuigen.

Ingevolge artikel 10, lid 10.2, onder 10.2.1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge het bepaalde onder 10.2.2, is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Ingevolge het bepaalde onder 10.2.4, is het bepaalde in 10.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

5. Op grond van de vorige bestemmingsplannen "Uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Bodegraven 1943" en "Uitbreidingsplan in onderdelen Meije 1965" had het perceel een agrarische bestemming. Op 3 januari 2003 is het bestemmingsplan "Bodegraven parapluherziening" in werking getreden, waarin is voorzien in een verbodsbepaling voor onder meer de hiervoor genoemde uitbreidingsplannen en in een daarbij behorende overgangsregeling.

6. In de uitspraak van 27 november 2013 in zaak nr. 201208767/1/A1, met betrekking tot een aantal handhavingsbesluiten voor het perceel, heeft de Afdeling overwogen dat ten tijde van de aanvang van de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie] in 1992 ingevolge de hiervoor genoemde uitbreidingsplannen geen gebruiksverbod gold en dat het bedrijfsmatig gebruik derhalve in 2003 onder het overgangsrecht van de parapluherziening is komen te vallen. Niet is gebleken dat het gebruik sindsdien is gewijzigd of uitgebreid, zodat de bestaande bedrijfsactiviteiten, voor zover deze niet als zodanig in het plan mogelijk zijn gemaakt, onder het gebruiksovergangsrecht van artikel 10, lid 10.2, van de planregels zullen vallen en mogen worden voortgezet. Het bestaande gebruik van de uitrit, als onderdeel van het bedrijfsmatig gebruik, kan [verzoeker] derhalve, voor zover het gaat om meer dan twee transportbewegingen per etmaal, op grond van het gebruiksovergangsrecht voortzetten. Mogelijke beperkingen op grond van milieuwet- en regelgeving, waar [verzoeker] ter zitting op heeft gewezen, zien niet op de planologische mogelijkheden en liggen derhalve in deze procedure niet voor. Nu voorts niet is gebleken van concrete voornemens van [verzoeker] voor een uitbreiding van zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse bestaat geen spoedeisend belang bij zijn verzoek met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten en uitrit en komt het verzoek om die reden in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.

7. De serre bij de bedrijfswoning van [verzoeker] is gebouwd zonder een bouw- of omgevingsvergunning. Niet is in geschil dat de inhoud van 1480 m³ die de bedrijfswoning ingevolge de planregels maximaal mag hebben overeenkomt met de inhoud van de woning zonder de serre. Gelet daarop is de serre in aanvulling op de woning in het plan niet mogelijk gemaakt. Nu niet in geschil is dat de serre op grond van de vorige plannen niet mogelijk was, is [verzoeker] niet gebaat bij een schorsing van het plan, nu daarmee niet kan worden bereikt dat de serre mogelijk is. Een voorlopige voorziening die voorziet in de door [verzoeker] gewenste serre acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een bestemming dan wel een planregel. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken. Dat de serre in het ontwerpplan was opgenomen, is daartoe onvoldoende, nu dit niet maakt dat de serre planologisch was toegestaan en de raad een plan in afwijking van het ontwerp mag vaststellen.

8. Gelet op het voorgaande wijst de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. ten Wolde, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Ten Wolde
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014

715.