Uitspraak 201300016/1/A4


Volledige tekst

201300016/1/A4.
Datum uitspraak: 15 januari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,

tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 april 2012 en 22 november 2012 in zaken nrs. 11/2181, 11/2223 en 11/2234 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het college aan de rechtsvoorganger van [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van een grand café met terras, een VVV-kantoor, een vergaderruimte en een expositieruimte op het perceel [locatie] te Heeze.

Bij tussenuitspraak van 23 april 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het door haar vastgestelde gebrek in het besluit van 17 mei 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen zij in rechtsoverweging 44 van de tussenuitspraak heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het besluit van 17 mei 2011 gewijzigd.

Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 17 mei 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Hendrikx en Y. Trienekens, bijgestaan door mr. P.W.M. Doorn, advocaat te Geldrop, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster] gehoord.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat, nu de aangevallen uitspraken en het nieuwe besluit op bezwaar bekend zijn gemaakt vóór 1 januari 2013 deze moeten worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dit gold vóór inwerkingtreding van deze wet.

Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Het vergunde project bestaat uit de verbouwing van het voormalige schoolgebouw op het perceel, waarin thans alleen het VVV-kantoor met een vergaderruimte voor de VVV is gevestigd, tot een grand café met terras, met daarin ruimte voor het VVV-kantoor en een vergaderruimte voor de VVV en een expositieruimte op de zolder. Aan de achterzijde van het gebouw wordt één dakkapel gesloopt en worden twee nieuwe dakkapellen aangebracht, de bestaande aanbouwen worden gesloopt en vervangen door een nieuwe grotere aanbouw die deels buiten het bebouwingsvlak is gelegen. Aan de voorzijde van het gebouw wordt een terras gerealiseerd.

2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

1° met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3° indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

2.2. Voor zover het project bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunning verleend voor het gebruik van het gebouw als grand café en voor het realiseren van een terras en is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3° vergunning is verleend voor het bouwen buiten het bebouwingsvlak en voor het gebruik van de zolder als expositieruimte.

3. [appellant] vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het project. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat het college niet in redelijkheid met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking vergunning had kunnen verlenen voor het gebruik van het gebouw als grand café en het realiseren van het terras. Voorts heeft de rechtbank volgens hem miskend dat de bebouwing buiten het bebouwingsvlak en het gebruik van de verdieping als expositieruimte in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn. Daartoe voert hij de volgende gronden aan.

Het aangevraagde project

4. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de bestemmingswijziging activiteiten met een grotere ruimtelijke uitstraling en een hogere geluidbelasting dan het aangevraagde project, zoals een muziekcafé, mogelijk maakt en dat daarom niet moet worden uitgegaan van de aangevraagde activiteiten maar van de activiteiten die ruimtelijk gezien mogelijk worden gemaakt. Ook maakt de bestemmingswijziging volgens [appellant] het gebruik als restaurant of eetcafé mogelijk.

4.1. Bij het besluit van 17 mei 2011 is een omgevingsvergunning verleend voor het aangevraagde project. Deze vergunning wijzigt de bestemming niet maar staat slechts het aangevraagde gebruik ten behoeve van horeca in de vorm van een grand café toe. Anders dan [appellant] stelt worden er dan ook geen andere activiteiten mogelijk gemaakt dan thans zijn aangevraagd en vergund.

Het betoog faalt.

Parkeerplaatsen

5. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Gemeentelijke bouwverordening 2010 van Heeze-Leende moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Ingevolge het vierde lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

6. Ter bepaling van de parkeerbehoefte die het project met zich brengt is gebruik gemaakt van de Parkeervisie gemeente Heeze-Leende en de publicatie "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van het CROW van 2008 (hierna: de CROW-publicatie 182). In de ruimtelijke onderbouwing die deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning is voor het project een parkeerbehoefte van 18 parkeerplaatsen vastgesteld. Daarbij is de doordeweekse avond als maatgevende periode beschouwd omdat in die periode de parkeerbehoefte het hoogst is. Voorts is in de ruimtelijke onderbouwing voor het huidige gebruik een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen vastgesteld, zodat bij het project 12 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Volgens de ruimtelijke onderbouwing worden op het achterterrein 11 parkeerplaatsen gerealiseerd en wordt een storting in het parkeerfonds gedaan ten behoeve van de realisering van één publieke parkeerplaats in de omgeving, zodat in de 12 voor het project benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien.

7. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat de zolderverdieping volgens de CROW-publicatie 182 als café en het grand café als restaurant had moeten worden beschouwd in de berekening van de parkeerbehoefte, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak als volgt overwogen. Op de zolderverdieping zal geen drank worden geschonken zodat deze niet kan worden aangemerkt als café en in het grand café zullen slechts snacks en kleine maaltijden worden geserveerd zodat het terecht is aangemerkt als café, waarvoor in de CROW-publicatie 182 een lagere parkeerbehoefte is vastgesteld dan voor een restaurant. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit oordeel van de rechtbank onjuist is.

Het betoog faalt.

8. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen in de huidige situatie in mindering mocht worden gebracht op de voor het project berekende parkeerbehoefte van 18 parkeerplaatsen. Volgens [appellant] bestaat in de huidige situatie slechts overdag een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen, zodat deze parkeerplaatsen ten onrechte in mindering zijn gebracht op de voor het project berekende parkeerbehoefte in de avond.

8.1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak terecht overwogen dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren project.

Ingevolge het bestemmingsplan mag het pand worden gebruikt als kantoor. Voor dat gebruik als kantoor bestaat een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen. De omstandigheid dat het kantoor feitelijk niet of nauwelijks wordt gebruikt in de avond, doet er niet aan af dat in de huidige planologische situatie een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen bestaat. Deze 6 parkeerplaatsen mochten dan ook in mindering worden gebracht op de voor het project berekende parkeerbehoefte.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat alle geplande parkeerplaatsen op het achterterrein daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Volgens hem bedraagt de afstand tussen het elektriciteitshuisje en de achtermuur van de huidige aanbouw in werkelijkheid geen 2,9 m, zoals aangegeven op de bouwtekening, maar slechts 2,25 m, zodat één van de geplande parkeerplaatsen niet kan worden gerealiseerd.

Voorts betoogt [appellant] dat 2 parkeerplaatsen feitelijk niet kunnen worden gebruikt omdat zij de toegang tot het gebouw via de keukendeur en de deur voor de bevoorrading blokkeren.

In zijn nader stuk van 30 september 2013 betoogt [appellant] dat de parkeerplaatsen niet voldoen aan de richtlijnen NEN 2443 en ASVV 2004. Hij betoogt dat bij het wel voldoen aan die richtlijnen, op het achterterrein geen 11 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.

9.1. De huidige aanbouw wordt bij de verbouwing gesloopt, zodat de afstand van het elektriciteitshuisje tot die aanbouw niet van belang is. Het betoog en de tekening die gevoegd is bij het hoger beroepschrift maken niet duidelijk vanaf welke punten is gemeten, zodat daaruit niet kan worden opgemaakt dat bepaalde afstanden op de bouwtekening niet overeenstemmen met de daadwerkelijke afstanden na de verbouwing van het gebouw en dat één van de geplande parkeerplaatsen niet kan worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de afstanden op de bouwtekening onjuist zijn, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van de bouwtekening.

Blijkens de bouwtekening opent de keukendeur naar binnen en is geen parkeerplaats voorzien voor de andere deur die naar buiten opent. Bovendien is op de bouwtekening uitgegaan van zeer ruime parkeerplaatsen van 250 cm breed, terwijl in de Gemeentelijke bouwverordening 2010 van Heeze-Leende een minimale breedte van 180 cm is voorgeschreven. Gelet op deze ruime parkeerplaatsen zal, ook indien de parkeerplaatsen bezet zijn, voldoende vrije ruimte beschikbaar blijven op het achterterrein om de deuren te kunnen bereiken. Het is dan ook aannemelijk dat de parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt zonder dat daardoor de toegang tot het gebouw wordt geblokkeerd.

Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat de parkeerplaatsen moeten voldoen aan de richtlijnen NEN 2443 en ASVV 2004, overweegt de Afdeling dat voor het vergunde project geen verplichting bestaat om aan die richtlijnen, die algemene aanbevelingen voor de inrichting van parkeerterreinen bevatten, te voldoen. Derhalve geeft dit betoog geen aanleiding voor het oordeel dat de 11 parkeerplaatsen niet kunnen worden gerealiseerd op het achterterrein.

Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van de geplande 11 parkeerplaatsen op het achterterrein niet mogelijk is. De rechtbank is terecht tot dit oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

10. Volgens [appellant] gaat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij dat als gevolg van het realiseren van de toegang tot het parkeerterrein op het achterterrein een publieke parkeerplaats verloren gaat.

10.1. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de omgeving en de ingang van het terrein voldoende ruimte bieden om het achterterrein op te kunnen rijden, ook wanneer op de publieke parkeerplaatsen auto's staan. Ter zitting heeft het college dit standpunt aan de hand van een tekening toegelicht. Daaruit is gebleken dat de door [appellant] bedoelde publieke parkeerplaats niet verloren gaat. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank hier ten onrechte aan voorbij is gegaan.

Het betoog faalt.

11. Volgens [appellant] gaat de rechtbank er aan voorbij dat het parkeerfonds van het college niet voldoet aan de eisen van een parkeerfonds met betrekking tot het voorzien in parkeerplaatsen. Daarom is volgens hem de storting in dit fonds voor de parkeerplaats die niet op het eigen terrein kan worden gerealiseerd, geen aanvaardbare oplossing voor het tekort aan parkeerplaatsen.

11.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij besluit van 22 september 2008 een parkeerfonds is ingesteld en dat het college heeft besloten voor het tekort van één parkeerplaats een bedrag te storten in dit fonds. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 september 2006 in zaak nr. 200508020/1) dient in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te zijn dat de financiële bijdrage aangewend zal worden om te voorzien in de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan. Ten tijde van het besluit van 17 mei 2011 was dat niet het geval, omdat nog geen concreet voornemen bestond om de storting in het parkeerfonds aan te wenden voor de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan. In zoverre berust het besluit niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Gemeentelijk monument

12. [appellant] betoogt dat het gebouw aan de [locatie] is aangewezen als gemeentelijk monument. Dit volgt volgens hem uit de toelichting bij het bestemmingsplan 'Kom Heeze' en uit het 'Welstandsbeleid gemeente Heeze-Leende "de sgonste parels"' (hierna: het Welstandsbeleid). Verder staat het pand vermeld op een monumentenlijst uit 2004. Hij betoogt dat het project daarom getoetst had moeten worden aan de ingevolge het Welstandsbeleid geldende criteria voor het hoofdgebied 'alle rijks- en gemeentelijke monumenten'. Volgens hem wordt reeds vanwege de aanbouw aan de achterzijde van het gebouw niet aan die criteria voldaan. Ook aan de vereisten van het volgens de welstandscommissie toepasselijke hoofdgebied 'voor- en zijkanten Jan Deckersstraat, Kapelstraat en omgeving gemeentehuis' wordt volgens [appellant] niet voldaan.

12.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het pand niet op de monumentenlijst staat. Desondanks is wel advies ingewonnen bij een geïntegreerde welstands-monumentencommissie.

12.2. Volgens het Welstandsbeleid moet zowel in het hoofdgebied 'alle rijks- en gemeentelijke monumenten' als in het hoofdgebied 'voor- en zijkanten Jan Deckersstraat, Kapelstraat en omgeving gemeentehuis' aan welstandsniveau 1 worden voldaan. Gelet daarop moet, daargelaten of het gebouw aan de [locatie] een gemeentelijk monument is of niet, aan welstandsniveau 1 worden voldaan. Volgens de adviezen van de geïntegreerde welstands- en monumentencommissie van 7 december 2010 en 29 maart 2011 wordt aan de criteria behorende bij dit welstandsniveau voldaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die conclusie onjuist is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid op die conclusie heeft kunnen afgaan.

Het betoog faalt.

Bezonning

13. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat als gevolg van het project een sterk verminderde bezonning van de op het westen gelegen gevel van zijn woning zal plaatsvinden.

13.1. In de op het westen gelegen gevel van de woning van [appellant] bevindt zich één raam van de woonkamer. In de voorgevel van de woning bevinden zich twee ramen van de woonkamer. Blijkens de afbeeldingen in bijlage 6 bij de ruimtelijke onderbouwing heeft het project slechts in de namiddag in het voor- en najaar een beperkt gevolg voor de lichtinval in de woonkamer van [appellant] via de op het westen gelegen gevel en heeft het project geen gevolgen voor de lichtinval via de voorgevel. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het niet aannemelijk is dat die beperkte vermindering van de bezonning aan de zijgevel leidt tot een zodanige vermindering van de lichtinval in de woonkamer van [appellant] dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren.

Het betoog faalt.

Geluid

14. Het aspect geluid is van belang bij de beoordeling of het college in redelijkheid met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking vergunning had kunnen verlenen voor het gebruik van het gebouw als grand café en het realiseren van het terras en de beoordeling of de bebouwing buiten het bebouwingsvlak en het gebruik van de verdieping als expositieruimte niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn. Voorts is het aspect geluid van belang bij de beoordeling of de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staan.

14.1. [appellant] betoogt dat de geluidbelasting die vanwege het vergunde project mag optreden, zijn woon- en leefklimaat aantast. Volgens hem is het project in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat een te hoge geluidbelasting wordt toegestaan.

14.2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank is een nieuw akoestisch rapport opgesteld, te weten het 'Akoestisch onderzoek tbv bestemmingsplan en melding Barim [locatie]' van SRE Milieudienst van 30 mei 2012. Bij het besluit van 4 juni 2012 heeft het college bepaald dat dit rapport het eerdere akoestisch rapport van 22 april 2011, dat aanvankelijk aan de omgevingsvergunning ten grondslag lag, vervangt.

In het akoestisch rapport van 30 mei 2012 is getoetst of de inrichtingen aan de normstelling van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (thans: Activiteitenbesluit milieubeheer; hierna: Activiteitenbesluit) kan voldoen. Daarbij zijn het muziekgeluid afkomstig van het café, geluid afkomstig van eventuele koeling of ventilatie en het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van parkeren, laden en lossen beschouwd. Vervolgens is in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing tevens gekeken naar het stemgeluid op het terras, het maximale geluidniveau vanwege parkeren, laden en lossen en het geluid van verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg. Daarbij is de totale geluidbelasting vanwege de inrichting afgezet tegen het heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid.

15. [appellant] betoogt dat het naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank opgestelde akoestisch rapport van 30 mei 2012 niet deugdelijk is. Daartoe voert hij aan dat daarin voorbij wordt gegaan aan verschillende in het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) van 24 januari 2012 geconstateerde onvolkomenheden in het eerdere akoestisch rapport van 22 april 2011.

Volgens [appellant] is in het nieuwe rapport van 30 mei 2012 de geluidbelasting vanwege het parkeren en het terras met 1,5 tot 2 dB(A) onderschat omdat niet de gekozen evaluatiepunten maar de gevelhoeken de hoogst belaste punten zijn. Daartoe voert hij aan dat de evaluatiepunten in het deskundigenbericht van de StAB van 24 januari 2012 dichter bij de gevelhoeken waren gelegen.

[appellant] betoogt verder dat ten onrechte is uitgegaan van een geluidproductie van het terras van 70 dB(A) per persoon terwijl 72-74 dB(A) gebruikelijk is.

Voorts voert hij aan dat het referentieniveau onjuist is vastgesteld omdat niet is uitgegaan van het juiste wegdek en omdat daarbij geen rekening is gehouden met de plannen van de gemeente om de verkeersintensiteit in het centrum van Heeze te verlagen. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat deze plannen zodanig concreet zijn dat daarmee rekening kon worden gehouden.

15.1. Volgens het deskundigenbericht van de StAB van 24 januari 2012 is het geluidniveau op de door de StAB beoordeelde evaluatiepunten nabij de hoeken van de westgevel van de woning van [appellant] 1 of 2 dB(A) hoger dan op het midden van die gevel. In het akoestisch rapport van 30 mei 2012 is niet alleen het midden, maar zijn meer evaluatiepunten op de gevel beoordeeld. Deze evaluatiepunten liggen echter verder van de gevelhoeken af dan de evaluatiepunten in het deskundigenbericht van de StAB, terwijl uit dat deskundigenbericht volgt dat de gevelhoeken het hoogst worden belast. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college ontoereikend gemotiveerd waarom de evaluatiepunten in het akoestisch rapport van 30 mei 2012 niet dichter bij de gevelhoeken, die volgens het deskundigenbericht van de StAB het hoogst worden belast, zijn gekozen. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

Het betoog slaagt.

15.2. Volgens het deskundigenbericht van de StAB van 24 januari 2012 is een bronniveau van 70 dB(A) voor het menselijk stemgeluid op het terras realistisch. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die conclusie onjuist is.

Het betoog faalt.

15.3. In het door [appellant] overgelegde rapport van HBM B.V. van 22 januari 2013 wordt de conclusie van de rechtbank onderschreven dat indien bij de vaststelling van het referentieniveau niet zou zijn uitgegaan van gewone bestrating met klinkers, maar van bestrating met klinkers in keperverband, die aanpassing er niet toe zou leiden dat de optredende geluidbelasting het referentieniveau van het omgevingsgeluid zou overschrijden.

Het betoog faalt in zoverre.

15.4. De rechtbank overweegt in de tussenuitspraak dat er geen concreet voornemen bestaat tot het verlagen van de verkeersintensiteit in het centrum van Heeze. Voor zover het betoog van [appellant] betrekking heeft op het aanleggen van de rondweg, overweegt de Afdeling dat daartoe geen concreet voornemen bestaat. Voor zover het betoog ziet op het verlagen van de maximumsnelheid naar 30 km/u, is bij besluit van 1 juli 2008 ingestemd met het voorstel tot het nemen van een principe-besluit inzake de inrichting van de Jan Deckersstraat en de Kapelstraat, waarbij een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Bij besluit van 26 augustus 2008 is ingestemd met het nemen van een ontwerp-verkeersbesluit. Gelet op deze besluiten was het voornemen tot het het verlagen van de maximumsnelheid naar 30 km/u zodanig concreet dat daarmee bij de vaststelling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid rekening had moeten worden gehouden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van het referentieniveau niet relevant is, omdat het de realisering van het grand café in het centrum aanvaardbaar acht, ook in het geval dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid zou worden overschreden. Volgens het college is de vestiging van een café in het centrumgebied, ongeacht het referentieniveau van het omgevingsgeluid, aanvaardbaar indien aan de normstelling van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Ten aanzien daarvan overweegt de Afdeling dat deze motivering niet aan de bij de rechtbank bestreden besluiten ten grondslag ligt.

Het betoog slaagt in zoverre.

16. Volgens [appellant] is in het akoestisch rapport van 30 mei 2012 het geluidscherm onjuist gemodelleerd. Als gevolg daarvan is de geluiddempende werking overschat, aldus [appellant]. Daartoe verwijst hij naar blz. 49 van het deskundigenbericht van de StAB van 24 januari 2012 waar staat dat het niet op voorhand zeker is dat met het in de ruimtelijke onderbouwing beschreven scherm kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit.

Voorts voert hij aan dat zelfs bij toepassing van het geluidscherm, zoals gemodelleerd in het akoestisch rapport, de geluidgrenswaarde voor het maximale geluidniveau van het Activiteitenbesluit wordt overschreden op de aanbouw van de woning aan de Schoolstraat 4 en op de zijgevel van de woning aan de Kapelstraat 120. Naar de Afdeling begrijpt, doelt [appellant] op de in tabel 9 op blz. 30 van het akoestisch rapport van 30 mei 2012 vermelde maximale geluidniveaus.

16.1. Het deskundigenbericht van de StAB dateert van voor de bij het besluit van 4 juni 2012 doorgevoerde wijziging van het geluidscherm. Op blz. 27 van het akoestisch rapport van 30 mei 2012 staat dat het scherm een horizontale verbinding krijgt met de tuinmuur zodat het geluid niet onder het scherm door kan. Aangezien de conclusie van de StAB ziet op het scherm zonder de horizontale verbinding met de tuinmuur, is deze conclusie niet relevant voor de geluiddempende werking van het scherm met de horizontale verbinding met de tuinmuur. Volgens het college is de werking van het geluidscherm door de horizontale verbinding met de tuinmuur gelijkwaardig aan een recht scherm. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de werking niet gelijkwaardig is en dat de geluiddempende werking is overschat.

Het betoog faalt.

16.2. In tabel 9 op blz. 30 van het akoestisch rapport van 30 mei 2012 staan de maximale geluidniveaus die worden veroorzaakt door het laden en lossen in de dagperiode, personenwagens in de dag-, avond- en nachtperiode en het terras in de dag- en avondperiode. Deze geluidniveaus zijn slechts beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Reeds omdat de ingevolge het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarde voor het maximale geluidniveau niet geldt voor de in tabel 9 beoordeelde activiteiten, hoefde het college die activiteiten niet te toetsen aan die geluidgrenswaarde.

Het betoog faalt.

17. [appellant] betoogt dat de toeslag voor muziekgeluid in het akoestisch rapport van 30 mei 2012 ten onrechte niet is toegepast op het maximale geluidniveau. De Afdeling overweegt dienaangaande dat deze toeslag volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999, slechts moet worden toegepast op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.

Het betoog faalt.

18. Volgens [appellant] is het maximale geluidniveau vanwege het laden en lossen onderschat. Daartoe voert hij onder meer aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidbelasting vanwege het gebruik van een tankwagen voor de bevoorrading van bier. Volgens hem is de rechtbank ten onrechte van de mededeling van het college uitgegaan dat geen gebruik zal worden gemaakt van een tankwagen. Omdat in de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van de opslag van bier in tanks, moet worden uitgegaan van bevoorrading door een tankwagen, aldus [appellant].

18.1. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat uit de ruimtelijke onderbouwing en de tekeningen bij de vergunning blijkt dat een verdiepte tankopslag is aangevraagd, maar dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat het bier door middel van een tankwagen zal worden aangevoerd. Ter zitting is gebleken dat de verdiepte tankopslag eens per twee tot drie weken zal worden gevuld door middel van een tankwagen. Gelet daarop is het college bij de beoordeling van de geluidbelasting als gevolg van het laden en lossen er ten onrechte van uitgegaan dat geen gebruik zal worden gemaakt van een tankwagen. In zoverre heeft het college in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

19. In voorschrift 2 dat bij het besluit van 4 juni 2012 aan de omgevingsvergunning van 17 mei 2011 is verbonden, is bepaald dat indien zowel de brongroep 'muziek' alsook de geluidsbron 'personenauto' in werking zijn, waarbij op een of meerdere in het akoestisch rapport van 30 mei 1012 vernoemde toetspunten muziekgeluid vanuit de inrichting hoorbaar is, en hierdoor een overschrijding van het langtijdgemiddelde geluidniveau op deze toetspunten optreedt, er geen sprake mag zijn van gelijktijdig hoorbaar muziekgeluid en voertuigbewegingen. Hiertoe dient het parkeerterrein te worden voorzien van een of meerdere bewegingssensoren direct verbonden met de muziekinstallatie, die bij beweging op het achterterrein het muziekgeluid in de inrichting dusdanig doen verlagen, dat er op de betreffende toetspunten geen muziekgeluid meer waarneembaar is.

19.1. Volgens [appellant] is de bij het besluit van 4 juni 2012 aan de omgevingsvergunning toegevoegde voorwaarde dat het muziekgeluid in het grand café moet worden verlaagd op het moment dat op het achterterrein een auto rijdt, zodat hoorbaar muziekgeluid en geluid vanwege voertuigbewegingen niet gelijktijdig optreden, niet uitvoerbaar en niet handhaafbaar. [appellant] voert in het bijzonder aan dat het voorschrift geen uitsluitsel geeft over de vereiste mate van muziekgeluidreductie.

19.2. Ter zitting hebben het college en [vergunninghoudster] toegelicht dat deze maatregel nodig is wanneer er in het grand café een feest of evenement plaatsvindt. Volgens hen is het een bestaande techniek en is deze eenvoudig uitvoerbaar. Op het achterterrein zullen bewegingssensoren worden aangebracht. Zolang die sensoren beweging detecteren door bijvoorbeeld een bezoeker die daar loopt of een auto die rijdt, wordt het muziekgeluid in het grand café automatisch dusdanig verlaagd dat op de relevante beoordelingspunten geen muziekgeluid hoorbaar is. Volgens het college hoeft het muziekgeluid daarvoor slechts in beperkte mate te worden verlaagd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorwaarde niet uitvoerbaar dan wel niet handhaafbaar is.

Het betoog faalt in zoverre.

19.3. Wanneer op de relevante beoordelingspunten muziekgeluid hoorbaar is, moet een toeslag van 10 dB(A) worden toegepast op het langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau van de betreffende bedrijfstoestand. Nu gelet op overweging 19.2 kan worden gewaarborgd dat op de relevante beoordelingspunten geen muziekgeluid hoorbaar is tijdens feesten en evenementen, hoeft geen toeslag van 10 dB(A) te worden toegepast op de bedrijfstoestand waarin zowel de brongroep 'muziek' als de geluidsbron 'personenauto' in werking zijn. Daardoor is verzekerd dat de ingevolge het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet worden overschreden.

Het betoog faalt ook in zoverre.

20. [appellant] vreest voor geluidoverlast als gevolg van vertrekkende bezoekers na 23:00 uur. Hij voert aan dat nu bij het besluit van 4 juni 2012 is bepaald dat het terras na 23:00 uur niet mag worden geëxploiteerd, de overweging van de rechtbank dat het geluid dat optreedt als gevolg van vertrekkende bezoekers niet maatgevend is ten opzichte van de geluidbelasting vanwege mensen op het terras, niet langer juist is.

20.1. Op blz. 31 van het akoestisch rapport van 30 mei 2012 staat vermeld dat ten gevolge van stemgeluid op het terras ter plaatse van een woning een maximaal geluidniveau van ten hoogste 65 dB(A) kan optreden. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat dit geluidniveau weliswaar aanleiding gaf te bepalen dat het terras niet na 23:00 uur mag worden geëxploiteerd, maar dat de omstandigheid dat een dergelijk maximaal geluidniveau incidenteel kan optreden vanwege vertrekkende bezoekers niet maakt dat het project in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat volgens de VNG-brochure een café aanpalend aan een woning aanvaardbaar wordt geacht in een centrumgebied en dat vertrekkende bezoekers inherent zijn aan elk café. Gelet op de ligging van het project in het centrum van Heeze, kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de vertrekkende bezoekers niet maken dat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Economische uitvoerbaarheid

21. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat het college de economische uitvoerbaarheid van het project onvoldoende heeft gemotiveerd, overweegt de Afdeling dat hij dit betoog voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom dit betoog niet bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

Conclusie

22. De conclusie is dat het besluit van 17 mei 2011, zoals gewijzigd bij het besluit van 4 juni 2012, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb is genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

22.1. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen binnen acht weken de gebreken in het besluit van 17 mei 2011, zoals gewijzigd bij het besluit van 4 juni 2012, te herstellen door ter vervanging van die besluiten een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, met inachtneming van de overwegingen 23.1, 24.1, 25.1 en 26.1, en dat besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het college hoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daarbij zal een akoestisch rapport niet als behorend bij de omgevingsvergunning moeten worden beschouwd, maar onderdeel dienen uit te maken van de ruimtelijke onderbouwing van het project.

23. Gelet op overweging 11.1 berust het besluit van 17 mei 2011 in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

23.1. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat het voornemens is om in de directe nabijheid van de [locatie] aan de zijkant van het gemeentehuis een aantal parkeerplaatsen aan te leggen en dat de storting in het parkeerfonds voor één van die parkeerplaatsen zal worden aangewend. Gelet hierop heeft het college alsnog toereikend gemotiveerd dat de storting in het parkeerfonds zal worden aangewend om te voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Het college dient deze motivering ten grondslag te leggen aan het nieuwe besluit.

24. Gelet op overweging 15.1 heeft het college bij het besluit van 4 juni 2012 niet toereikend gemotiveerd waarom in het akoestisch rapport van 30 mei 2012 is gekozen voor evaluatiepunten verderaf van de gevelhoeken dan de volgens het deskundigenbericht van de StAB van 24 januari 2012 hoogst belaste evaluatiepunten nabij de gevelhoeken.

24.1. Het college dient alsnog toereikend te motiveren waarom kon worden volstaan met de beoordeling van de geluidbelasting op evaluatiepunten die volgens het deskundigenbericht van de StAB van 24 januari 2012 niet de hoogst belaste punten zijn, dan wel alsnog de geluidbelasting te beoordelen op de hoogst belaste punten.

25. Gelet op overweging 15.4 is het referentieniveau van het omgevingsgeluid onjuist vastgesteld. In zoverre is het besluit van 17 mei 2011, zoals gewijzigd bij het besluit van 4 juni 2012, onzorgvuldig voorbereid.

25.1. Het college dient alsnog toereikend te motiveren waarom het, zoals het ter zitting heeft gesteld, de realisering van het grand café in het centrum aanvaardbaar acht, ook in het geval dat het referentieniveau zou worden overschreden, zodat de hoogte van het referentieniveau niet relevant is, dan wel opnieuw het referentieniveau van het omgevingsgeluid vast te stellen waarbij het college dient uit te gaan van een maximale snelheid van 30 km/u.

26. Gelet op overweging 18.1 heeft het college in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaard, omdat het geen rekening heeft gehouden met de aanvoer van bier door middel van een tankwagen.

26.1. Het college dient bij de beoordeling van de geluidbelasting als gevolg van het laden en lossen rekening te houden met de aanvoer van bier door middel van een tankwagen.

27. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van de overwegingen 23.1, 24.1, 25.1 en 26.1 de gebreken in het besluit van 17 mei 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 2012, te herstellen en

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014

492-687.