Uitspraak 201304197/1/A2


Volledige tekst

201304197/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], mede voor haar minderjarig kind, beiden wonend te Bergen op Zoom (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [appellante]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/5498 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2012 heeft de Belastingdienst een aanvraag van [appellante] om een kindgebonden budget voor het jaar 2012 afgewezen.

Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 oktober 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b en c, van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: de Wkb) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen;

ouder: de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: de AKW).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, heeft de ouder aanspraak op een kindgebonden budget voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de AKW kinderbijslag wordt betaald.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW, is verzekerd degene die ingezetene is.

Ingevolge het tweede lid is niet verzekerd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).

Ingevolge artikel 14, eerste lid, stelt de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat.

2. De Belastingdienst heeft aan de afwijzing van de aanvraag van [appellante] om een kindgebonden budget voor 2012 ten grondslag gelegd dat haar geen kinderbijslag wordt betaald en zij aldus niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wkb.

3. [appellante] woont met haar [zoon], geboren op [geboortedatum en –jaar], bij haar moeder. De moeder van [appellante] ontving in 2012 kinderbijslag van de SVB voor [zoon]. Voor hem ontving de moeder van [appellante] in 2012 tevens kindgebonden budget van de Belastingdienst.

Niet in geschil is dat [appellante] in 2012 geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 hield.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst het kindgebonden budget voor [zoon] aan haar had moeten toekennen en niet aan haar moeder.

4.1. Uit artikel 2, eerste lid, van de Wkb volgt dat het recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. De SVB stelt vast wie recht heeft op kinderbijslag. De Belastingdienst stelt het kindgebonden budget vast op basis van door de SVB geleverde informatie over de personen die recht hebben op kinderbijslag en zelf verzamelde inkomens- en partnergegevens.

Nu de SVB in 2012 geen kinderbijslag aan [appellante] betaalde, heeft de Belastingdienst zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldeed aan hetgeen in artikel 2, eerste lid, van de Wkb is bepaald, zodat zij om die reden niet in aanmerking komt voor een kindgebonden budget voor 2012.

4.2. Het betoog van [appellante] dat de toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wkb niet verenigbaar is met de door haar genoemde verdragen, kan, daargelaten of de bepalingen hiervan zich lenen voor rechtstreekse toepassing, reeds niet slagen omdat de Belastingdienst al een kindgebonden budget voor [zoon] heeft toegekend aan de moeder van [appellante]. De Belastingdienst mocht dat op grond van de informatie van de SVB ook doen.

De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie is gekomen dat de Belastingdienst heeft mogen weigeren [appellante] een voorschot kindgebonden budget te verstrekken.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013

47-710.