Uitspraak 201302560/1/A1


Volledige tekst

201302560/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 februari 2013 in zaak nr. 12/742 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de overkapping aan zijn (sta)caravan op de standplaats op Camping d'n Uul te Ulestraten te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2011 gehandhaafd onder aanpassing van de daaraan ten grondslag liggende motivering.

Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door R.L.M. Baltesen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Ingevolge artikel 2.3a van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 5 van bijlage II.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 2, van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 70 m².

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" rust op het perceel waarop de overkapping is gebouwd de bestemming "Verblijfsaccommodatie 1".

Ingevolge artikel 13, onderdeel I, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangegeven gronden bestemd voor kampeerterrein met bijbehorende accommodaties, groenvoorzieningen en verkeersdoeleinden.

Ingevolge artikel 13, onderdeel III, aanhef en onder a, mogen op de tot verblijfsaccommodatie 1 bestemde gronden uitsluitend gebouwen worden opgericht, waaronder een beheerderswoning, ontspanningsruimten en kampeerwinkel alsmede andere bouwwerken welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat het bebouwingsoppervlak geheel mag worden bebouwd.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 6, wordt onder ander bouwwerk verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 11, wordt onder bebouwingsoppervlak verstaan een door de bebouwingsgrenzen op de plankaart A omgeven oppervlak, waarbinnen de volgens deze voorschriften bepaalde gebouwen mogen worden gebouwd.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 20 wordt onder bouwwerk verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 31 wordt onder gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

3. Niet in geschil is dat voor de overkapping aan de stacaravan geen bouw- of omgevingsvergunning is verleend. Het college heeft aan de oplegging van de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat de overkapping zonder de daarvoor vereiste vergunning is gebouwd en dat [appellant] in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo handelt door de overkapping in stand te laten.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de overkapping, nu voor het plaatsen van de overkapping thans ingevolge artikel 3, aanhef en onder 2, van bijlage II bij het Bor geen omgevingsvergunning is vereist. Hiertoe voert hij aan dat de overkapping, die met de stacaravan tezamen als één bouwwerk moeten worden aangemerkt, in overeenstemming is met het bestemmingsplan, omdat de overkapping moet worden aangemerkt als een ander bouwwerk in de zin van artikel 13, onderdeel III, van de planvoorschriften.

4.1. Artikel 3 van bijlage II bij het Bor, gelezen in samenhang met artikel 2.3, eerste lid, van het Bor, wijst categorieën van bouwwerken aan die vergunningsvrij zijn, voor zover ze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en met de andere regelgeving die in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt vermeld. Indien deze bouwwerken in strijd met deze regelgeving zijn, is daarvoor een vergunning vereist. Dat betekent dat het bestemmingsplan in de weg kan staan aan het vergunningsvrij bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3 van bijlage II bij het Bor.

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, moet de overkapping op zichzelf worden aangemerkt als een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, dat voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 2, van bijlage II bij het Bor. Gelet hierop heeft [appellant] geen belang bij een beoordeling van het betoog dat de overkapping en stacaravan tezamen als één bouwwerk moeten worden aangemerkt, zodat de Afdeling daaraan niet toekomt.

Geen grond bestaat voor het oordeel dat de overkapping past binnen het bestemmingsplan. De met wanden omsloten overkapping moet worden aangemerkt als een gebouw. Dat betekent dat de overkapping geen ander bouwwerk in de zin van artikel 13, onderdeel III is, nu hieronder ingevolge artikel 1, aanhef en onder 6, van de planvoorschriften moet worden verstaan een bouwwerk, geen gebouw zijnde. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 13, onderdeel III, van de planvoorschriften uitsluitend ziet op bouwwerken die binnen het bebouwingsoppervlak mogen worden gerealiseerd en dat de overkapping, nu deze buiten het bebouwingsvlak is gerealiseerd, in strijd is met het bestemmingsplan. De bouw van de overkapping is derhalve niet vergunningsvrij op grond van artikel 3, aanhef en onder 2, van bijlage II van het Bor. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden, omdat de overkapping zonder omgevingsvergunning is gebouwd en in stand gelaten.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat, nu het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van de overkapping kan verlenen.

5.1. Dit betoog faalt evenzeer. Nu het college niet bereid is om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen door voor de overkapping een omgevingsvergunning te verlenen, heeft de rechtbank terecht geen concreet zicht op legalisering aangenomen.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013

604.