Uitspraak 201300612/1/A1


Volledige tekst

201300612/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellant sub 1], wonend te Enschede, en
2. de vereniging Vereniging Omwonenden Luchthaven Twente, gevestigd te Ootmarsum, gemeente Dinkelland (hierna: de vereniging Omwonenden),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 december 2012 in zaak nr. 12/422 in het geding tussen:

[appellant sub 1] en de vereniging Omwonenden

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college aan Wegener Media BV omgevingsvergunning verleend voor het organiseren van het evenement ‘Business meets Twente’ (hierna: BMT) van 23 tot en met 25 november 2011 in Hangar 11 op de Vliegbasis Twente (hierna: het perceel).

Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het college het door [appellant sub 1] en de vereniging Omwonenden daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, in die zin dat de motivering is aangevuld.

Bij uitspraak van 5 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en de vereniging Omwonenden daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de vereniging Omwonenden hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Area Development Twente (hierna: ADT) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en de vereniging Omwonenden, en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2013, waar de Vereniging Omwonenden en [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [voorzitter] en onderscheidenlijk [lid], en het college, vertegenwoordigd door J. Voelman, zijn verschenen. Tevens is daar ADT, vertegenwoordigd door F.W. Kromhof, gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek naar aanleiding van de brief van het college van 16 augustus 2013, bij de Afdeling ingekomen op 19 augustus 2013, heropend. De reactie van de vereniging Omwonenden op deze brief is aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. De omgevingsvergunning ziet behalve op BMT zelf, op de opbouw in de periode van 18 tot en met 22 november 2011 en de afbouw in de periode van 26 tot en met 28 november 2011. BMT is door ongeveer 2000 personen bezocht.

2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

3. In navolging van hetgeen het college heeft gesteld in het verweerschrift van 13 maart 2013, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het besluit van 27 september 2011. Hierbij wordt van belang geacht dat de afstand tussen haar perceel en de locatie waar BMT heeft plaatsgevonden ongeveer 850 m bedraagt, en dat zij geen zicht heeft op die locatie. Nu voorts de Bergweg, waaraan zij woont, niet één van de wegen is waarlangs het verkeer werd afgewikkeld, moet het ervoor worden gehouden dat zij geen ruimtelijke gevolgen heeft ondervonden van de met BMT samenhangende verkeersafwikkeling. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersintensiteit op de Bergweg als gevolg van BMT zodanig is toegenomen dat zij daardoor rechtstreeks in haar belangen is geraakt.

4. In zijn brief van 16 mei 2013 heeft het college gesteld dat de vereniging Omwonenden ook niet belanghebbend is. In zijn pleitnota ter zitting van de Afdeling heeft het in dat verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201105080/1/A3, waarin de Afdeling de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde (hierna: VOLE), waarvan de statutaire doelstelling in grote lijnen overeenkomt met die van de vereniging Omwonenden, niet belanghebbend heeft geacht.

Het door het college gestelde leidt niet tot het door hem daarmee beoogde resultaat, reeds omdat, in tegenstelling tot de situatie in de uitspraak van 8 augustus 2012, niet is gebleken dat zich binnen de kring van omwonenden waarvoor de vereniging Omwonenden zegt op te komen, geen omwonenden bevinden die als gevolg van BMT rechtstreeks in hun belangen zijn geraakt. Hiertoe wordt overwogen dat de percelen van enkele omwonenden direct grenzen aan een van de wegen waarlangs het verkeer naar en van de vliegbasis werd afgewikkeld. De stelling van het college dat de vereniging Omwonenden mogelijk geen omwonenden vertegenwoordigt die belanghebbend zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb omdat er geen leden zijn die in de directe omgeving van Hangar 11 wonen treft, wat daarvan zij, evenmin doel. Om de belanghebbendheid van een bewonersorganisatie aan te nemen volstaat dat de organisatie, die in dit geval blijkens haar doelstelling in het bijzonder opkomt voor de belangen van direct omwonenden van de vliegbasis, door het optreden in rechte een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt, waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal natuurlijke personen dat door het bestreden besluit rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen, aangezien er een band bestaat tussen de organisatie en de bewoners voor wie zij blijkens haar doelstelling opkomt. Gelet op het voorgaande is er, anders dan met betrekking tot VOLE in de uitspraak van 8 augustus 2012 is overwogen, geen grond voor het oordeel dat aan die eis niet is voldaan.

5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aanhef en onder 2o kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 4, aanhef en achtste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 20 van de Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking: het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

6. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" rust op het perceel de bestemming "Vliegveld".

Ingevolge artikel 32 van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor vliegveld aangewezen gronden bestemd voor een vliegveld en voor militaire doeleinden.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de in dit plan aan de gronden gegeven bestemming.

7. Het houden van BMT op het perceel is met het bestemmingsplan in strijd. Teneinde medewerking te verlenen, heeft het college met gebruikmaking van de voormelde bepalingen een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

8. Voor zover de vereniging Omwonenden betoogt dat artikel 4 van Bijlage II bij het Bor, ook wel aangeduid als de planologische kruimellijst, bedoeld is voor gevallen van geringe planologische betekenis en dat BMT voor toepassing van de desbetreffende bepalingen een te ingrijpende ruimtelijke uitstraling heeft, wordt overwogen dat dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 oktober 2011 in zaak nr. 201103159/1/H1), blijkt uit de tekst van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2o, van de Wabo niet dat is beoogd de toepassing van deze bevoegdheid te beperken tot planologisch ondergeschikte gevallen. Toepassing van de bevoegdheid is uitsluitend beperkt tot de categorieën van gevallen, genoemd in artikel 4 van de bij het Bor behorende Bijlage II.

9. De vereniging Omwonenden betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen. Samengevat weergegeven voert zij hiertoe aan dat met de verlening van de omgevingsvergunning voor BMT, het maximum van drie evenementen per jaar als bedoeld in artikel 4, aanhef en achtste lid, van Bijlage II bij het Bor, wordt overschreden.

9.1. Voor de bevoegdheid van het college om omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 4, aanhef en achtste lid, van Bijlage II bij het Bor, is beslissend het aantal omgevingsvergunningen dat het college in het desbetreffende jaar heeft verleend. Indien het in die bepaling opgenomen maximum van drie omgevingsvergunningen reeds is verleend, bestaat in dat jaar geen bevoegdheid meer tot verlening van meer vergunningen. De rechtbank heeft dit niet onderkend en is ten onrechte uitgegaan van de activiteiten die in 2011 feitelijk op het perceel hebben plaatsgevonden en is daarbij ten onrechte per activiteit nagegaan of, achteraf bezien, vergunning vereist zou zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college dient te beslissen op bij hem ingekomen aanvragen, en uitsluitend evenementen zijn toegestaan waarvoor het op basis van een aanvraag een omgevingsvergunning heeft verleend. Gelet op het navolgende, leidt het voorgaande echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zoals het college bij de brief van 16 augustus 2013 heeft bevestigd, is de omgevingsvergunning die het voor BMT heeft verleend, de eerste omgevingsvergunning die het in 2011 heeft verleend op grond van artikel 4, aanhef en achtste lid, van Bijlage II bij het Bor. Ten tijde van het besluit van 27 september 2011 was het maximum van drie daarom niet overschreden, zodat het college bevoegd was om bij dat besluit de omgevingsvergunning ten behoeve van BMT te verlenen. De rechtbank is, zij het op andere gronden, terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

10. Voor zover de vereniging Omwonenden betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen zorgvuldige belangenafweging aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd, wordt overwogen dat zij deze grond voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en de vereniging Omwonenden dit uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

11. Het hoger beroep van de vereniging Omwonenden is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van 12 maart 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het college heeft nagelaten het bezwaar van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling zal voorts, zelf voorziend, het bezwaar van [appellant sub 1] tegen het verlenen van de omgevingsvergunning, niet-ontvankelijk verklaren.

12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de vereniging Vereniging Omwonenden Luchthaven Twente ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 december 2012 in zaak nr. 12/422 voor zover de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] ongegrond heeft verklaard;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede van 12 maart 2012, kenmerk BZ.1.11.0859.002, voor zover het college heeft nagelaten het bezwaar van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren;

VI. verklaart het bezwaar van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit;

VIII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IX. gelast dat het college aan [appellant sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013

414-619.