Uitspraak 201304008/1/A1


Volledige tekst

201304008/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.P.M. Onroerend Goed B.V., gevestigd te Eindhoven,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 april 2013 in zaken nrs. 13/791 en 13/792 in het geding tussen:

H.P.M. Onroerend Goed

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het college H.P.M. Onroerend Goed gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op het perceel Luchthavenweg 47/49 te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom.

Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het college het door H.P.M. Onroerend Goed daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van
18 juni 2012 onder een nadere motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 18 april 2013 heeft de voorzieningenrechter het door H.P.M. Onroerend Goed daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft H.P.M. Onroerend Goed hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nrs. 201211836/1/A1 en 201300369/1/A1 gelijktijdig ter zitting behandeld op 27 augustus 2013, waar H.P.M. Vastgoed, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Pennings, advocaat te Eindhoven, en R.P.L. Hertroijs, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Eindhoven Airport N.V., vertegenwoordigd door
mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en M. van Waasdijk.

Overwegingen

1. H.P.M. Onroerend Goed exploiteert op het perceel een autoparkeerbedrijf met ongeveer 66 parkeerplaatsen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dit gebruik, voor zover de parkeerplaatsen worden gebruikt ten behoeve van de reizigers van Eindhoven Airport, in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport" op het perceel rustende bestemming en dit gebruik niet onder het overgangsrecht valt.

2. Ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf - 3". Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Welschap A, herziening II" rustte op het perceel de bestemming "Militair luchtvaartterrein met de mogelijkheid van medegebruik door de burgerluchtvaart".

3. Ingevolge artikel 1.55 van de regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport" wordt onder parkeerbedrijf verstaan: het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen in een bebouwde voorziening of op een onbebouwde voorziening, anders dan voor werknemers of bezoekers van het eigen bedrijf. Het betreft in ieder geval autoparkeerterreinen en/of parkeergarages met SBI-code 5221 (SBI-2008).

Ingevolge artikel 5.5.2, aanhef en onder i, wordt tot een gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval gerekend: het gebruik, het in gebruik geven of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken en/of gebouwen ten behoeve van een parkeerbedrijf.

Ingevolge artikel 16.4 mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge artikel 16.7 is lid 16.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge artikel 4, lid A, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Welschap A, herziening II" zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor doeleinden ten behoeve van de militaire luchtvaart met de mogelijkheid tot medegebruik door de burgerluchtvaart.

Ingevolge lid B, onder II, sub b, kan, voor zover in het raam van medegebruik door de burgerluchtvaart ten behoeve van doeleinden van handel en bedrijf - met uitzondering van detailhandel - afzonderlijke bebouwing dient te worden opgericht, dit uitsluitend geschieden binnen de als zodanig op de kaart aangegeven zone in de vorm van bedrijfsgebouwen en kantoren met uitzondering van dienstwoningen, voorkomend in de categorieën1 tot en met 4 van de in artikel 2 opgenomen staat van inrichtingen dan wel de in artikel 3 opgenomen categorie A-inrichtingen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, passende bij bedrijfsgebouwen c.q. bedrijfsterreinen.

Ingevolge het bepaalde sub d, kan voor zover in het raam van medegebruik door de burgerluchtvaart ten behoeve van parkeerdoeleinden afzonderlijke bebouwing dient te worden opgericht dit uitsluitend geschieden binnen de als zodanig op de kaart aangegeven zone, in de vorm van gebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, passende op een parkeerterrein.

Ingevolge lid C, onder 1 is het verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming.

Ingevolge het bepaalde onder 2 wordt voor zover de gronden en de opstallen mede worden gebruikt door de burgerluchtvaart als strijdig gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid B, sub II, bedoelde gronden en opstallen anders dan ten behoeve van de doeleinden, zoals die nader onder a tot en met e zijn genoemd.

Ingevolge lid D, onder 1, verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het in lid C genoemde verbod indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Ingevolge het bepaalde onder 2, sub a, verlenen burgemeester en wethouders, gehoord de inspecteur belast met de zorg voor hygiëne van het milieu, vrijstelling van de categorieën, genoemd in lid B, sub II, onder b, respectievelijk lid C, voor bedrijven die niet voorkomen in de categorieën 1 tot en met 4 van de staat van inrichtingen, maar die daarmede, voor wat betreft milieubelasting, zijn gelijk te stellen.

4. Vast staat dat het in geding zijnde gebruik van het perceel, gelet op het bepaalde in artikel 5.5.2, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport" op het perceel rustende bestemming "Bedrijf - 3".

5. H.P.M. Onroerend Goed betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan "Welschap A, herziening II’, zodat dit gebruik niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport" valt. Volgens haar past het gebruik van het perceel binnen de doelomschrijving bij de bestemming "Militair luchtvaartterrein met de mogelijkheid van medegebruik door de burgerluchtvaart" en de strekking ervan, zoals deze uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt, omdat het om dienstverlening ten behoeve van de burgerluchtvaart in de vorm van het aanbieden van parkeerplaatsen gaat. Volgens haar is er dan ook geen strijd met artikel 4, lid C, onder 1, van de planvoorschriften. H.P.M. Onroerend Goed betoogt dat het gebruik voorts is toegestaan op grond van artikel 4, lid C, onder 2, van de planvoorschriften, nu daarin naar artikel 4, lid B, onder II, sub a tot en met e is verwezen en het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen past binnen de bestemmingen "handel en bedrijf" en "parkeerdoeleinden", genoemd sub b en sub d. Volgens haar ziet de in artikel 4, lid B, van de planvoorschriften neergelegde zonering en de eis dat het gaat om een bedrijf dat voorkomt in de categorieën 1 tot en met 4 van de staat van inrichtingen, gelet op de tekst van het planvoorschrift, enkel op de op te richten bebouwing en niet op het toegestane gebruik.

5.1. Vast staat dat het perceel is gelegen in de zone als bedoeld in artikel 4, lid B, onder II, sub b, van de planvoorschriften (doeleinden van handel en bedrijf) en niet is gelegen in de zone als bedoeld in artikel 4, lid B, onder II, sub d, van de planvoorschriften (parkeerdoeleinden). Voorts is niet in geschil dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, een parkeerbedrijf, als door H.P.M. Onroerend Goed geëxploiteerd, niet voorkomt in de categorieën 1 tot en met 4 van de in artikel 2 van de planvoorschriften opgenomen staat van inrichtingen. In hoger beroep ligt uitsluitend de vraag voor welke betekenis moet worden toegekend aan de verwijzing in artikel 4, lid C, onder 2, van de planvoorschriften naar artikel 4, lid B, onder II, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Welschap A, herziening II".

Zoals de Afdeling in de uitspraak van heden in zaak nr. 201211836/1/A1 heeft overwogen, volgt uit de verwijzing in het gebruiksverbod in artikel 4, lid C, onder 2, van de planvoorschriften naar artikel 4, lid B, onder II, van de planvoorschriften dat de in artikel 4, lid B, onder II, van de planvoorschriften neergelegde zonering, niet slechts ziet op bouwen, maar ook van toepassing is op het toegestane gebruik van gronden en opstallen. Voorts volgt daaruit dat de verbodsbepaling in artikel 4, lid C, onder 2, van de planvoorschriften tevens ziet op bedrijven die niet voorkomen in de categorieën 1 tot en met 4 van de in artikel 2 opgenomen staat van inrichtingen.

Nu het perceel is gelegen in de zone als bedoeld in artikel 4, lid B, onder II, sub b, van de planvoorschriften (doeleinden van handel en bedrijf) en niet in geschil is dat een parkeerbedrijf niet voorkomt in de categorieën1 tot en met 4 van de staat van inrichtingen, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen op het perceel door H.P.M. Onroerend Goed een gebruik van de gronden betreft dat strijdig is met het bestemmingsplan "Welschap A, herziening II".

Het betoog faalt.

6. H.P.M. Onroerend Goed betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de last, zoals geformuleerd in het besluit op bezwaar van 16 januari 2013, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu het voor haar niet mogelijk is om hieraan te voldoen.

6.1. Het college heeft zich in het besluit van 18 juni 2012 op het standpunt gesteld dat op het perceel in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport" ter plaatse geldende bestemming een autoparkeerterrein wordt geëxploiteerd. Bij het besluit van 18 juni 2012 is H.P.M. Onroerend Goed gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen en beëindigd te houden. Bij het besluit op bezwaar van 16 januari 2013 heeft het college zich, met betrekking tot de vraag of de parkeerplaatsen die aan het bedrijf Komat Vastgoed B.V. werden verhuurd ook onder de last vallen, op het standpunt gesteld dat de last enkel ziet op de auto’s die geparkeerd staan ten behoeve van de reizigers van Eindhoven Airport.

Het college heeft ter zitting uiteengezet dat het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen in het algemeen volgens hem in strijd is met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Eindhoven Airport", maar dat in bezwaar is gemotiveerd dat de last ziet op bezoekers van Eindhoven Airport, omdat de geconstateerde overtreding die heeft geleid tot de last onder dwangsom het aanbieden van parkeerplaatsen aan reizigers van Eindhoven Aiport betrof. Met de opgelegde last, volgens welke de exploitatie van het autoparkeerterrein ten behoeve van de reizigers van Eindhoven Airport moet worden beëindigd, is voor H.P.M. Onroerend Goed evenwel onvoldoende duidelijk op welke wijze daaraan kan worden voldaan. Daartoe is van belang dat voor H.P.M. Onroerend Goed niet is vast te stellen met welk oogmerk de bezoekers van de parkeerplaatsen gebruik maken van de parkeerplaatsen. Daargelaten het antwoord op de door H.P.M. Onroerend Goed opgeworpen vraag of van haar mag worden verwacht dat zij dit aan haar klanten vraagt, zijn deze klanten niet verplicht antwoord te geven of kunnen zij een onjuist antwoord geven, zodat H.P.M. Onroerend Goed niet met zekerheid kan vaststellen met welk oogmerk iemand komt parkeren. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het perceel vrij toegankelijk is in verband met de bereikbaarheid van de ter plaatse gevestigde bedrijven, zodat dit niet kan worden afgesloten door middel van bijvoorbeeld een slagboom.

Uit het voorgaande volgt dat de opgelegde last niet voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van rechtszekerheid moeten worden gesteld. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

7. Hetgeen H.P.M. Onroerend Goed voor het overige heeft aangevoerd, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 januari 2013 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 april 2013 in zaken nrs. 13/791 en 13/792;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 16 januari 2013, kenmerk BZ-12-0352-001;

V. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 18 juni 2012, kenmerk 12/0146, tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar is bekendgemaakt;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.P.M. Onroerend Goed B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.P.M. Onroerend Goed B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 956,00 (zegge: negenhonderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013

580.