Uitspraak 201211345/1/A2


Volledige tekst

201211345/1/A2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 oktober 2012 in zaak nr. 12/2570 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2008 herzien en op nihil gesteld.

Bij besluit van 20 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.H. Acun, advocaat te Breda, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ter zitting is het hoger beroep van [de partner] van [appellant], ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten.

Ingevolge het derde lid, onder a, heeft een ouder met een partner slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland arbeid verricht.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a wordt, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het toetsingsinkomen: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.

Ingevolge het tweede lid is, in afwijking van het eerste lid, indien over het berekeningsjaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, het in die navorderingsaanslag opgenomen verzamelinkomen het toetsingsinkomen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een verzamelinkomen, belastbaar loon of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging of vaststelling.

Ingevolge het tweede lid geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde wijziging onherroepelijk is geworden, of, zolang geen aanslag inkomstenbelasting of beschikking verzamelinkomen is vastgesteld, de wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de herziene jaaropgaaf terzake van het belastbare loon bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt de aanslag vastgesteld door de inspecteur.

3. Aan het besluit van 20 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de toeslagpartner van [appellant], [de partner], in 2008 geen arbeid heeft verricht, waardoor in dat jaar geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Hierbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich gebaseerd op de besluitvorming van de inspecteur waarbij het inkomen van [de partner] op nihil is vastgesteld.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [de partner] had moeten opkomen tegen het besluit van 15 december 2011 van de inspecteur waarbij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 is verminderd. Nu er al een bezwaarschrift was ingediend tegen het besluit van 15 november 2011 van de Belastingdienst/Toeslagen, en het besluit van de inspecteur hangende dat bezwaar is genomen, hoefde niet afzonderlijk bezwaar tegen het besluit van de inspecteur te worden gemaakt, aldus [appellant]. De rechtbank had inhoudelijk dienen te beoordelen of [de partner] in 2008 arbeid heeft verricht.

4.1. De inspecteur heeft bij besluit van 15 december 2011 het inkomen van [de partner] op nihil gesteld, omdat uit onderzoek van de inspecteur is gebleken dat haar dienstbetrekking en inkomen waren gefingeerd. Uit dit besluit mocht de Belastingdienst/Toeslagen afleiden dat [de partner] geen arbeid in de zin van artikel 6, derde lid, onder a, van de Wko verrichtte, aangezien de vraag of een ouder of diens partner arbeid verricht, gelet op artikel 6, eerste lid, onder a, van de Wko en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 61 en 64), wordt afgeleid uit de omstandigheid dat de ouder of diens partner tegenwoordige arbeid verricht, waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, diende de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag aldus overeenkomstig artikel 20, eerste en tweede lid, van de Awir met inachtneming van dat besluit van de inspecteur te herzien. De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat de beoordeling van gegevens en verklaringen met betrekking tot het inkomen van [de partner] is voorbehouden aan de inspecteur die de aanslag vaststelt. Voor zover [appellant] het niet eens is met die aanslag, omdat zijn partner - naar hij stelt - wel inkomen had genoten, had hij zich tot de inspecteur dienen te wenden en tegen die aanslag een afzonderlijk bezwaarschrift moeten indienen.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013

47-756.