Uitspraak 201300252/2/R4


Volledige tekst

201300252/2/R4.
Datum beslissing: 18 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

de naamloze vennootschap naar buitenlands recht Latrusco N.V., gevestigd te Willemstad, Curaçao, en [verzoeker B], wonend te Heerlen,
verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Tijdens de zitting op 11 oktober 2013 hebben verzoekers verzocht om wraking van de staatsraden mr. J.A. Hagen, mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. F.C.M.A. Michiels, belast met de behandeling van zaak nr. 201300252/1/R4.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het verzoek op dezelfde dag ter zitting behandeld, waar Latrusco N.V. en [verzoeker B], vertegenwoordigd en bijgestaan door mr. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, zijn gehoord. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2. Verzoekers voeren aan dat ten onrechte op de zitting in de zaak nr. 201300252/1/R4 het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente Heerlen in de gelegenheid is gesteld om als partij aan het geding deel te nemen zonder dat de belanghebbendheid van het college ter discussie is gesteld en dat vervolgens hun verzoek om het college slechts als toehoorder toe te laten is afgewezen. Verzoekers voeren aan dat zij er niet van op de hoogte waren dat het college ter zitting als partij zou optreden, dat zij zich hierdoor overvallen hebben gevoeld en dat zij deze gang van zaken in strijd achten met een goede procesorde. Door deze gang van zaken is volgens hen de partijdigheid van de staatsraden in het geding.

2.1. Uit het verzoek kan worden afgeleid dat verzoekers er niet voorafgaande aan de zitting van op de hoogte zijn gesteld dat het college in de gelegenheid zou worden gesteld om als belanghebbende aan het geding deel te nemen.

Uit de aantekeningen van de zitting in de hoofdzaak kan worden afgeleid dat zij dit naar voren hebben gebracht, dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om zich over de belanghebbendheid van het college bij het bestreden besluit uit te spreken en dat zij het verzoek hebben gedaan om het college alleen als toehoorder toe te laten. Uit de zittingsaantekeningen blijkt verder dat, na schorsing en hervatting van het onderzoek ter zitting, is besloten het verzoek van verzoekers om het college niet als partij tot het geding toe te laten af te wijzen.

De beslissing om het college ter zitting in de hoedanigheid van een aan het geding als partij toegelaten belanghebbende te horen, is een bevoegdheid van de Afdeling, waarvan de juistheid niet getoetst kan worden in een wrakingsprocedure. De Afdeling kan ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Awb tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve of op verzoek belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. Met het nemen van deze procedurele beslissing wordt niet vooruitgelopen op de beslissing in de hoofdzaak en dit brengt niet met zich dat sprake is van een feit of een omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is nog van belang dat ingevolge artikel 10, vijfde lid, van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 van een beslissing om een derde als partij aan het geding te laten deelnemen door de Afdeling op elk moment in de procedure kan worden teruggekomen en verzoekers zich daar bij de behandeling van de hoofdzaak nog over uit kunnen laten.

Ook anderszins geeft het verzoek geen aanknopingspunten op grond waarvan de vrees gerechtvaardigd is dat de staatsraden niet in onpartijdigheid hun oordeel zullen vormen.

2.2. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2013

240.