Uitspraak 200306843/1


Volledige tekst

200306843/1.
Datum uitspraak: 11 december 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 3 september 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 3 september 2003, verzonden op 17 september 2003, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 oktober 2003 heeft de minister een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In grief 1 klaagt appellant dat de rechtbank, ondanks een door hem daartoe gedaan verzoek, heeft nagelaten te gelasten dat hij vanuit de penitentiaire inrichting naar de rechtbank werd getransporteerd en dat hem daardoor de mogelijkheid is onthouden om zijn beroep ter zitting toe te lichten.

2.1.1. Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.

2.1.2. Appellant is door de rechtbank bij brief van 11 juli 2003 uitgenodigd ter zitting te verschijnen. Appellant - die zich ten tijde van deze uitnodiging in vreemdelingenbewaring bevond - heeft de rechtbank verzocht terzake een transportorder te geven. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting valt af te leiden dat de reden daarvoor is dat de rechtbank de aanwezigheid van appellant ter zitting voor de behandeling van de zaak niet noodzakelijk achtte.

Uit het bepaalde bij artikel 8:56 van de Awb valt af te leiden dat partijen hun standpunten tijdens de zitting, voor het bijwonen waarvan zij zijn uitgenodigd, mondeling ten overstaan van een rechter moeten kunnen kenbaar maken en toe moeten kunnen lichten. Nu appellant de rechtbank te kennen heeft gegeven van dit recht gebruik te willen maken had de rechtbank dit verzoek niet mogen afwijzen om de enkele reden dat de aanwezigheid van appellant voor de behandeling van de zaak niet noodzakelijk is. De grief treft doel. Gelet hierop, behoeven de overige grieven geen bespreking.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugverwijzen om door haar te worden beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.3. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskosten in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank die ook over de proceskosten in beroep zal dienen te oordelen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 3 september 2003 in zaak nr. AWB 03/30072 BEPTDN;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2003

307.